erbij bedoelde. Voor deze plannen verleende de minister van financiën een maximumvoor
schot van f 21.600,— (164). In 1929 werden 6 dergelijke plaatsjes gebouwd en in gebruik ge
nomen. Aan het einde van dat jaar waren er nog eens 4 in aanbouw. De ekonomische krisis van
de jaren '30 liet zich echter al gauw voelen. In 1930 beëindigden 15 pachters hun kontrakt
met Klein Grondbezit, de bedrijdsresultaten liepen terug en de vereniging moest voor het eerst
een verlies boeken van f980,35. Met het reservefonds kon men deze tegenslag opvangen (165).
Het bestuur besloot om ondersteuningsmaatregelen te nemen, en ging akkoord met een resti
tutie van 25% van de pachtsom aan de pachters (166). Ondanks deze tegemoetkoming bleken
de maatregelen niet afdoende om de krisis het hoofd te bieden. Enige tijd later werd 33,3%
reduktie op de pachtsom gegeven (167). De totale oppervlakte aan grond van de vereniging
was inmiddels opgelopen tot 19.26.95 HA, verspreid over de Nieuw-Krabbendijkepolder en de
Karelpolder (168). In 1936 bereikte de vereniging een bedroevend dieptepunt: aan 8 van de
10 inwoners van de plaatsjes werd de hypotheek opgezegd (169).
Dit betekende dat zij uit hun woningen gezet werden. Door een aantal van hen was het jaar
daarvoor een verzoek om steun aan het gemeentebestuur gericht, evenals aan het bestuur van
Klein Grondbezit; dit was echter tevergeefs geweest (170). Uit protest tegen deze stellingname
van het bestuur van de vereniging legde voorzitter Welleman zijn funktie neer. De nieuwe voor
zitter, burgemeester jhr. mr. Strick van Linschoten, wist van wanten en drukte het besluit
door, zodat tot exekutie van de plaatsjes over werd gegaan (169).
De vereniging slaagde erin de oorlog door te komen en werd in 1946 bij besluit van de gemeen
teraad opgeheven. De nog overgebleven pachters konden de stukjes grond in bezit krijgen op
voorwaarde dat de gemeente financieel tevreden gesteld werd (171).
Behalve de hiervoor behandelde organisaties bestonden in Krabbendijke tevens nog enkele
andere verenigingen, die zich in hoofdzaak inzetten voor het arbeidende deel van de bevolking.
Wij laten ze in het kort de revue passeren.
Bond voor Staatspensionering
Deze landelijke bond stelde zich ten doel pensionering mogelijk te maken en van staatswege te
laten bekostigen. In 1908 werd door de werkliedenvereniging een spreker uitgenodigd die dit
onderwerp kwam toelichten (172).
Er waren in totaal 2 lezingen nodig om een plaatselijke afdeling te realiseren (173). Na de
tweede lezing werd de afdeling Krabbendijke opgericht.
Over de aktiviteiten is ons weinig bekend. In 1914 werd de vereniging nog vermeld, doch daar
na schijnt ze te zijn opgeheven (174). Het duurde tot na de 2de wereldoorlog voordat een
afdoende pensioenregeling van kracht werd.
Kolenvereniging Broederband
Behalve het kolenfonds van Onderling Belang, dat vermeld werd in 1909 (175), en vermoede
lijk kort daarna ter ziele ging, bestond er sinds 1907 een andere kolenvereniging. Deze bleef
volgens mondelinge mededeling bestaan tot aan het einde van de '60er jaren (176). Broeder
band stelde zich als taak om voor de leden in het groot steenkool in te kopen, en die vervolgens
tegen lage prijzen te distribueren.
73