Sommigen uwer is het bekend, dat ik evenwel den raad heb gegeven om te wachten tot de verkiezingsstrijd achter de rug was; de verkiezingsstrijd, die voor de eerste maal ook hier ter plaatse op eene in vele opzichten onwaardige wijze is gevoerd; let wel! Ik ben schuldig geen der partijen! De verkiezingsstrijd, die ook in deze anders zoo rustige gemeente de gemoederen zoodanig heeft verbitterd, dat naar ik vrees ook tusschen deze burgers een zoodanige haat, zoodanige tweedracht is ontstaan dat de gevolgen van den verkiezingsstrijd ook hier nog lang merkbaar zullen zijn. En nu geloof ik, dat een vereeniging van arbeiders, kleine landbouwers, ambachtslieden, waarin menschen van verschillende politieke richting, van verschillende kerk genootschappen opgenomen kunnen worden, er veel toe zal bijdragen om te maken, dat wij weer als broeders kunnen samen wonen. Ik voor mij zie niets met meer leedwezen, dan dat tweedracht en haat gekweekt worden tusschen burgers van dezelfde gemeente en het spijt mij het te moeten zeggen, dat men ook thans weer al getracht heeft de nog ongeboren vereeniging verdacht te maken. Als die verdachtmaking, dat stichten van tweedracht hier te Krabbendijke moet voortgaan bevinden wij ons op een gevaarlijken weg, op een hellend vlak, dat onze ge meente in een poel van ellende zal dompelen! Ook zoude ik geaarzeld hebben hier ter plaatse in eene vergadering van arbeiders op te treden als het doel van deze bijeenkomst was eene vereeniging tot stand te brengen, die zich met de hoogere politiek zou gaan bemoeien, die onder de vlag van de een of andere politieke partij onder zeil wenschte te gaan; want hoewel ik mij voor mijne politieke overtuiging niet schaam en ervoor hoop uit te komen als dat noodig is, zal het toch steeds mijn streven zijn, mij hier ter plaatse boven de partijen te stellen. Het doet mij dan ook genoegen dat hoogst waarschijn lijk hier eene vereeniging zal tot stand komen, welke de belangen van den werkman op den voorgrond zal plaatsen en zich niet dood zal staren op de donkere kronkelwegen van de hoogere politiek, kronkelwegen die te vaak gewezen worden door menschen die er ook niet erg mee op de hoogte zijn, die blijken ook maar werktuigen te zijn van mannen, die de hoogere politiek beoefenen en waardoor voor u de zaken niet duidelijker, wel verwarder worden. Ik juich ook daarom uw voornemen om een vereeniging te stichten, waarin met ter zijde stelling van de hoogere politiek, de belangen van den werkman ten plattelande, uwe belangen ter sprake kun nen komen, ten zeerste toe. Ik hoop nu in 't kort uiteen te zetten, waarnaar een arbeidersvereeniging, naar mij voorkomt, kan en moet streven, in het belang van de arbeiders, in het belang van het gansche land. In de eerste plaats zou ik onderlingen steun, onderlinge hulp op den voorgrond willen stellen. Door onderlingen steun, onderlinge hulp kan zeer veel gedaan worden. Op één punt wil ik dat even eenigszins uitwerken. Hoe gaat het thans als de huisvader, het hoofd van een arbeiders gezin, van het gezin van den kleinen landbouwer, den kleinen ambachtsman aan het ziekbed gekluisterd wordt? De inkomsten houden in eens op te vloeien en dat noem ik een schande voor de maatschappij, een schande voor den werkgever. De vrouw, die in gewone omstandig heden ook nog wat verdient, moet thuis blijven om haren man op te passen. Het gezin van den werkman moet gedurende de ziekte toch ook bestaan! Ja, heel dikwijls moet de zieke versterkende middelen gebruiken en de inkomsten ontbreken! Het gezin van den werkman verarmt, er worden schulden gemaakt, vele schulden gemaakt, schulden, waaronder den werkman soms nog jaren zal zuchten nadat hij reeds hersteld is, en als dan eindelijk de bakker, de winkelier hem niet verder meer borgen wil wordt de toevlucht tot het armbestuur genomen, om daar zijn nood te gaan klagen, als men er nog niet de voor keur aangeeft zijn armoede in stilte te dragen, broodsgebrek te lijden. Kan dat niet anders worden? Wel zeker kan dat anders worden. Waarom zou dat niet anders kunnen worden? 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 88