De wetgever zou hier kunnen ingrijpen, maar men zou ook in afwachting van wettelijke rege ling zich zeiven kunnen helpen. Dat dit kan, bewijst reeds het voorbeeld van de zoogenaamde ziekenfondsen in vele gemeenten. Misschien is er een of ander, die mij in gedachten toevoegt: maar wij kunnen van ons gering loon zoo weinig missen. Ja, dat weet ik wel, maar gij moet ook niet veel bijdragen om een fonds te vormen, waaruit gij in geval van ziekte uw gewoon loon geheel of gedeeltelijk zult kunnen genieten. Er zijn nog menschen, die ook aan zoodanig fonds zouden willen bijdragen, zonder recht om er iets uit te genieten,louter alleen om de zaak te steunen. En uw werkgevers; zij, die in uw gezonde dagen van uw arbeid profiteeren, ik kan niet aannemen dat er één zou zijn, die zich er aan zou willen onttrekken om door een jaarlijksche bijdrage zoodanig fonds te steunen. En mocht soms een van de leden van zoodanig fondsin tijden van werkeloosheid niet in staat zijn de van hem gevraagde geringe bijdrage te betalen, och, ik weet zeker, dat er menschen zijn, meer met aardsche goederen gezegend, die gaarne in zoodanigen tijd voor hem zouden willen betalen. Ik hoop van ganscher harte, dat hier te Krabbendijke voor deze zaak eens de onderlinge ver deeldheid zal kunnen vergeten worden en dat men zich zal vereenigen in aller belang. Komt een fonds zooals ik bedoel tot stand, dan hebt gij in uw zieke dagen niet meer bevreesd te zijn dat uw gezin, dat gij zelf maatschappelijk ten gronde zult gaan, dat gij u in schulden zult moeten steken, die, nog lang nadat gij reeds hersteld zijt, uw betrekkelijke welvaart zullen ver woesten; dan zal uw genezing niet vertraagd worden door de bange verzuchtingen voor het heden en voor de toekomst, welke noodzakelijk bij u, als gij op uw ziekbed geworpen zijt, moeten opkomen, dan hebt gij recht om te eischen dat uw loon, geheel of voor een groot deel wordt uitgekeerd uit het fonds, dat gij zelf hebt helpen vormen. Gij hebt niet te vragen, gij hebt te eischen, het is uw geld! Dit moet eene aangename gedachte zijn, dat moet uwmenschen- waarde verhoogenDat moet het besef bij u levendig houden, dat gij ook een lid van de maat schappij zijt, evengoed als uw meer met aardsche goederen gezegende natuurgenooten. (Wordt vervolgd). Goesche Courant, 11 juli 1901 De rede van dhr. Elenbaas te Krabbendijke over werkliedenvereenigingen, luidde verder als volgt: Mocht gij werkelijk zoodanige vereeniging tot onderlingen steun bij ziekte willen vormen, dan geloof ik, dat het best is, dat u eenigen uit uw midden aanwijst om daarvoor de plannen uit te werken en die dan later in eene nieuwe bijeenkomst aan de goedkeuring van, naar ik hoop, zoo goed als alle arbeiders, kleine landbouwers en kleine ambachtslieden te Krabbendijke te onder werpen. Mocht de commissie uit uw midden van mijne voorlichting gebruik willen maken, zeer gaarne zal ik bereid zijn haar met mijne beste krachten ter zijde te staan. Eene vereeniging van arbeiders ten plattelande vind ik nog om andere redenen een dringende eisch van den tijd. Het is mijn vaste overtuiging, dat op de belangen van den arbeider, van den kleinen landbouwer en de kleinere ambachtslieden ten plattelande niet voldoende door den wetgever gelet is en naar ik vrees ook in de toekomst niet voldoende gelet zal worden. Als de arbeiders zelf niet ontwaken, als bij hen niet het besef levendig wordt, dat zij zelf voor hunne belangen zullen moeten en ook kunnen zorgen, dan zal men (let wel, ik beschuldig geen enkele politieke partij) wel voortgaan om de menschen naar de stembus te drijven in dienst van de hoogere politiek, zonder op de eigenlijke belangen van den werkman ten plattelande te letten. 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 89