de zeven getijden en de functie van zangmeesters in de
maria magdalenakerk te goes
Door C. P.M. Holtkamp. pr.
In de tweede helft van de 15e eeuw hebben in vele steden de gelovigen, om meer luister bij te
zetten aan hun eredienst, een instituut in hun kerken opgericht, dat zeer veel lijkt op een kapit
tel nl. dat der Zeven Getijden. Door allerlei schenkingen, dikwijls in land en huizen, maakten
zij het mogelijk dat een aantal priesters in hun parochiekerk, waaraan ze tevoren reeds geheel
of gedeeltelijk gebonden waren, zich konden wijden aan het koorgebed. Zij verplichtten zich
om meerdere malen in de week tot meerdere eer van God en tot luister van de parochiekerk
plechtig het Officie te zingen zoals het in de kapittelkerken gebruikelijk was.
Al tevoren bestonden de Memoriediensten, bestaande uit bepaalde gebeden, meest psalmen
soms ook uit een vastgestelde H. Mis, die werden verricht tot intentie van overledenen. De af
gestorvene zelf of zijn familieleden hadden een of ander onroerend goed afgestaan om uit de
rente daarvan een kleine stipendium uit te keren aan de priesters, die deze diensten moesten
verrichten. Tot in deze eeuw bleven Jaargetijden en Maanddiensten ter gedachtenis memorie)
van bepaalde overledenen bestaan.
De Zeven Getijden, die pas later ontstonden, waren geheel onafhankelijk van bovengenoemde
instelling, maar in de praktijk kwam het nog al eens voor, dat de beheerders van de Memorie
goederen ook het bestuur in handen namen van de fondsen, die de Zeven Getijden mogelijk
maakten. Deze mannen werden aangeduid met de naam Getijdenmeesters of ook Memorie
voogden. De oorsprong van deze namen is dus heel verschillend. Meestal waren het geen gees
telijken maar leken.
Bijna alle Zeven Getijden zijn in het eigenlijke Holland begonnen in de tweede helft van de
vijftiende eeuw. Was misschien de typisch Nederlandse beweging der Moderne Devotie, die
overal in den lande haar geestdriftige volgelingen had, de oorzaak van deze opleving van gods
dienstijver in de parochie-gemeenschappen?
Hadden de geschriften van de vrome mannen uit de school van Geert Groote 1384) de
mensen weer doen inzien het schone van de psalmzang? Een grote bloei van de psalmodie in
vele kerken valt duidelijk te constateren en tot ver in onze eeuw zijn hiervan restanten geble
ven in de parochiekerken, vooral in de bisdommen Utrecht en Haarlem. Daar waren de Vespers
op de hoogfeesten drukbezocht. In de steden zijn zij het eerst verdwenen, het langst hielden
zij stand in de dorpen. Behalve in de kloosters verdwenen zij geheel gedurende de laatste
decennia.
Wie in het oudste kerkje van Goes gezongen hebben en hoe die zang geweest is, zal wel altijd
in het duister blijven. Als de stad na twee eeuwen van haar bestaan onder het huis van Beieren
begint te bloeien en de Maria Magdalenakerk in rijkere vormen begint te verrijzen, zal ook de
kerkmuziek beter verzorgd zijn geworden. De historicus dr. C. Dekker vermoedt, dat op zon
en feestdagen in de kerk van Kapelle het Officie gezongen werd door ongeveer 20 aanwezige
priesters. In Goes moet iets dergelijks bestaan hebben, maar op den duur waren stadsbestuur
en burgers van Goes hiermee niet tevreden, zoals verder in dit artikel blijken zal.
Toen de stad groter werd en de dienst in de kerk zich uitbreidde, werd de zang meer en meer
door schoolkinderen verzorgd.
De school bij de kerk, tevens Latijnse school, diende "tot eer ende onderhoudenisse van den
chore".
7