Veronderstellingen over de orgelclausule
Ds. J. G. van Ieperen heeft in zijn uiteenzetting een tamelijk uitputtend overzicht gegeven van
de mogelijke beweegredenen, die er toe geleid kunnen hebben dat de gewraakte bepaling in
het testament werd opgenomen (17). Volledigheidhalve laten wij hier dit overzicht volgen:
"1. De erflaatster zou door haar zonderlinge wilsbeschikking geen ander doel hebben willen
bereiken dan dat het nageslacht nog eeuwen lang aan haar zou denken. Het interesseerde
haar op zichzelf helemaal niet of een orgel in de kerk al dan niet toelaatbaar moest wor
den geacht. Slechts wilde zij, dat de gemeente van Wemeldinge van een dergelijk instru
ment verstoken zou blijven, enkel en alleen, opdat door haar onbegrijpelijke bepaling haar
naam tot in lengte van jaren vereeuwigd zou worden.
2. Zij heeft willen voorkomen, dat het familiebezit, dat ze aan de kerk vermaakte, later weer
in vreemde handen zou overgaan. De kerk moest dat steeds onaangetast laten. Vandaar,
dat ook in het testament met nadruk wordt gezegd, dat de gelegateerde goederen noch
mogen worden veraliëneerd (vervreemd) noch verpand, noch dat voor rekening der kerk
(d.i. uit de kerkemiddelen, die door haar schenking daartoe toereikend waren geworden)
een orgel mocht worden gemaakt of opgericht.
3. Zij heeft willen verhinderen, dat de kerk op een al te gemakkelijke manier aan een orgel
zou komen, wanneer dit namelijk zonder meer van haar geld zou worden aangeschaft. De
gemeente zelf moest daarbij actief worden gemaakt en de gelden bijeen brengen, die voor
de aankoop van een dergelijk instrument nodig waren. Vandaar haar voorwaarde, dat het
orgel niet voor rekening der kerk mocht worden gemaakt.
4. Zij zou tijdens haar leven een kostbaar orgel aan de kerk hebben aangeboden, maar dit ge-
geschenk zou zijn geweigerd. Uit een soort rancune hierover zou zij toen in haar testament
hebben vastgelegd, dat de ondankbare gemeente van Wemeldinge nu ook nooit meer een
orgel zou mogen bezitten.
5. Zij zou, als velen van haar tijdgenoten, een uitgesproken afkeer van orgelmuziek in de ere
dienst hebben gehad. Zij zou een dergelijk instrument voor een werktuig van de duivel
hebben gehouden en daarom uit zuiver principiële overwegingen het hare er toe hebben
bijgedragen, dat zo'n duivelsding nimmer een plaats in de kerk van Wemeldinge zich kon
vêroveren".
Een hele waslijst van mogelijkheden, waarmee we, vooral als we over een rijke fantasie beschik
ken, een heleboel kanten op kunnen. Temeer omdat de archieven uit die tijd ons niets wijzer
maken. Alleen in 1807 is in het kerkelijk archief de volgende notitie te vinden: "De toestand
van het kerkgebouw is thans wèl. Het kerkgebouw, dat in vorige jaren in verval was wegens ge
brek aan inkomsten en met schulden bezwaard, is thans verbeterd en staat onder het bestuur
van de kerkmeesters Jan Polderman, Jan van Waerden en de secretaris Teelinck, en wordt
onderhouden uit de kerkegoederen, die vóór 25 jaar vermeerderd zijn door de gunstige testa
mentaire dispositie van wijlen de Heer en Vrouwe van Wemeldinge, dewelke bij hun Weledeles
overlijden sommige landen expres hebben geheven te bemaken tot onderhoud van het kerk
gebouw, uit welker revenuen hetzelve recht in een goede staat is en verder gebracht zal wor
den".
Als we mogen aannemen, dat we de uitdrukking "vóór 25 jaar" niet al te letterlijk moeten
lezen en hier inderdaad gedoeld wordt op de schenking van 1787-'91, dan is dit buiten het
testament zelf, de enige aanduiding en bevestiging van de laatste wilsbeschikking van Maria
Coomans. Het "waarom" van de bepaling blijft in feite gissen. De punten 1, 3 en 4 in de op
somming van Ds. van Ieperen geven ons geen enkel houvast.
48