De legging van de eerste steen vond plaats op zaterdag 28 juli 1860 (25). Burgemeester en wet
houders van Nisse waren aanwezig om de heren portionarissen te feliciteren en toe te spreken;
niet om de steen te leggen, want dat gebeurde door Adriaan Vaar, terwijl de andere aandeel
houders er ieder een steen aan toevoegden. De Goessche Courant zegt over de wijze waarop dit
in zijn werk ging: "Eigenaardig aan de benaming, geschiedde dit onder een loopje". Na deze
plechtigheid werden de speeches gehouden, waarbij het vertrouwen in de bekende architect de
Bétrancourt werd uitgesproken alsook in den aannemer Polderman, met de directie over
denzelven (bouw) gesteld en onder wiens toezicht reeds twee dergelijke fabrieken met den
besten uitslag zijn daargesteld". Na de dankzeggingen werden verversingen gebruikt en werd er
stevig gedronken. "Ook het werkvolk dat een ander lokaal had betrokken werd daarbij niet
vergeten en bleef evenmin achterlijk in eenige geestige toespraken onder het instellen van een
feestdronk", aldus de verslaggever.
Wanneer het gebouw werd opgeleverd door de aannemer H.J.E. Polderman uit Kruiningen, is
niet precies bekend. De meestoof is op 7 februari 1861 echter door de architect goedgekeurd
op voorwaarde dat er nog een aantal verbeteringen aangebracht zou worden. Niet lang daarna
is de eerste meekrap aangevoerd, want volgens de notulen van de tweede deelhebbersvergade
ring van 19 juli 1861, waarop aan de aanwezigen de eerste rekening gepresenteerd werd, was er
al voor f 2500,— aan reedhuur binnen (26).
Aan dezelfde rekening is af te lezen dat het beginkapitaal niet voldoende was om alle kosten te
dekken. De kale stoof alleen al kwam op f23.065,47%. De architect toucheerde voorts f380,—,
terwijl er voor het stamptoestel, de stoommachine en de rest van de inventaris sommen van
respectievelijk f 1407,92, f 2951,50 en f 699,60% uitgelegd moesten worden. Het totaalbedrag
was zo opgelopen tot f 29179Vergeleken met andere stoven is de schepping van De Bétran
court, waarvan men mag aannemen dat ze aan de eisen van de tijd beantwoordde, bepaald niet
goedkoop te noemen. De oprichtingskosten van "DE LEI" te Brouwershaven en "DE NIEUWE
MEESTOOF" te Bruinisse bedroegen in totaal zo'n 23 a 24.000 gulden (27). Die van "DE
EENDRAGT" te Oosterland (1856) kwam op f 21.000,— en die van de gelijknamige stoof te
Wolphaartsdijk (1871) op f 21.339,09 (28). Blijkbaar hadden de deelhebbers niet op dit be
drag gerekend. Tussen de eerste en de tweede vergadering werd er voor een aanvullende finan
ciering gezorgd, welke in de eerder genoemde jaarrekening verantwoord is. Het blijkt dat eerst
van derden een bedrag van in totaal f 12.000,- werd geleend tegen 4%%rente, en wel achter
eenvolgens van Pieter Verschrage te Kwadendamme f 4000,- (22/10/1860); van Adriaan Mol
JJzn. te Oudelande f 5000,— (1/12/1860); en tenslotte van Dignus de Jong te Ovezande, één
van de deelgerechtigden, f 3000,- (1/5/1861). Dat ook dit bedrag niet genoeg bleek, zal de
portionarissen wel tegengevallen zijn. Om het restant van de oprichtingskosten en de eerste
uitgaven aan brandstoffen te kunnen dekken werden er tenslotte onder de deelhebbers zestien
kleine leningsporties of "akties" van f 125,- verdeeld, ook tegen een rente van 4%%. Elk jaar
zouden er daarvan bij een gunstige gang van zaken een paar worden uitgeloot. De bestuurs
leden gaven het goede voorbeeld en namen gezamenlijk de helft voor hun rekening: Adriaan
Vaar en Jacob Meeuwse betaalden er vier en Pieter de Winter twee. Zo was de financiering uit
eindelijk rond en kon men met spanning wachten op de eerstvolgende bedrijfsresultaten.
Genoegens en problemen
Aanvankelijk hielden de deelgerechtigden per jaar gezamenlijk twee vergaderingen, één aan het
eind van de campagne, bij het begin van de lente, waarop de gang van zaken in het afgelopen
seizoen besproken werd, en één omstreeks eind mei, waarop de jaarrekening afgesloten en een
65