De droger in opspraak
Hoe de knoeierij-kwestie in Nisse uiteindelijk afgelopen is, kan niet uit de stukken opgemaakt
worden. Men zal het de reders wel ingepeperd en de controle versterkt hebben. Van bedrog is
verder geen sprake meer, maar wel ontstond er rondom het personeel en dan vooral rondom
de persoon van de droger, in wiens handen toch het toezicht op de afwerking lag, een sfeer van
verdachtmaking, die uiterst lang bleef hangen. Al was er dan niemand van de deelhebbers in de
aprilvergadering van 1862, die op de vraag of er iemand wat had op te merken over de werk
lieden om reden van de veelvuldige en schadellijke gesprekken, welke de afgeloopene win
ter, bij tegenovergestelde bewijzen (gelukkig) allerwege zijn verspreid geworden", iets te berde
durfde te brengen, het is duidelijk dat droger Johannis Dane zich onder hen vijanden had ver
worven (36). Dat bleek driejaar later in de maartvergadering van 1865, waarin door de partici
panten Pieter de Jonge en Dignus de Jonge een voorstel tot loonsverlaging van de droger werd
ingediend en tevens het plan werd geopperd om het vrijgekomen bedrag te besteden aan
zomerloon voor de machinist. Het commentaar van de boekhouder was resoluut. Hij stelde dat
een dergelijke ruil ten eerste zinloos was, omdat het de maatschappij geen voordeel bracht, en
ten tweede onmogelijk, omdat men gebonden was aan het contract met de droger; dat niette
min wanneer deze zelf met een loonsverlaging accoord zou gaan, er van zijn kant geen bezwa
ren zouden zijn. Vanzelfsprekend voelde Dane er niets voor, zeggende .na voor en tegen
spraak tot geene vermindering te willen komen als zijnde zijne bezoldiging nog beneden vele in
zijne betrekking" (37). En daarmee leek de kous af te zijn. Maar op de volgende gezamenlijke
bijeenkomst, twee maanden later, bracht Pieter de Jonge na de bestuursverkiezing en de goed
keuring van de jaarrekening weer de beloning van de droger ter sprake, waarop de boekhouder
onmiddellijk in het midden bracht dat die kwestie zijn afloop al had gehad en geen heropening
behoefde. Pieter de Jonge toverde toen een papiertje tevoorschijn, waarop geschreven stond:
"Bij scheikundig onderzoek der muilen is gebleken dat dezelve 48 procent bevatten; Goes den
25 april 1865 (get.) P.A. Hochart". Daarbij verklaarde De Jonge, dat hij na de aardhoop van
de meestoof gekocht en twee voer daarvan op de boomgaard gebracht te hebben, daaruit een
monster had genomen, dat eerst in de zon en later in de oven had laten drogen, en vervolgens
een ons daarvan naar Hochart in Goes had gebracht om het te laten analyseren, waarna dit
resultaat uit de bus was gekomen. De ontsteltenis onder de aanwezigen was groot en werd
nog groter toen De Jonge daarna met twee geverfde lapjes op de proppen kwam, die vervol
gens zijn zeggen met het bewuste aardmonster gekleurd waren geworden. De notulist schreef
hierover: "Beide zaken neemd ieder in handen, en elk bezigtigd het als een wonder. Den
drooger, in wiens tegenwoordigheid dit alles plaats heeft, zegt dat dit eene onmogelijkheid is,
want hoeveel meekrap moet er dan niet in dien aardhoop geweest zijn, daar P. de Jonge meer
dan honderd maal gereden heeft. Den Boekhouder zegt openlijk dat, indien dat waar was, den
drooger eene geesseling en brandmerk verdiend heeft, dat drooger zelfs toestemd dus waardig
te zijn: Doch na veelerlei gepraat stelt de Boekhouder voor dadelijk te stemmen met ja of neen
of men de drooger zal behouden of niet: bij algemeen goedvinden gaat men daartoe over, den
Boekhouder werpt slechts maar twee stemmen in, waarvan de slotsom is dat er zes met neen
en vijf met ja bevonden worden. Den drooger wordt nog eenigen tijd blijvens in de stoof toege
staan, waarna de resterende deelhebbers gezamelijk vertrokken zijn". Zo was de droger van op
zettelijke verspilling beschuldigd en daarom op staande voet ontslagen.
Johannis Dane, zich beleedigd en onteert gevoelende" liet het er echter niet bij zitten
en schakelde Mr. M.P. Blaaubeen, advocaat en ook burgemeester te Goes, in om zijn zaak te ver
dedigen (38). Deze verzocht de aandeelhouders onmiddellijk een buitengewone vergadering te
68