Inkomsten aan reedhuur worden er niet in vermeld, evenmin als uitgaven voor arbeidsloon
(behalve dan voor onderhoudswerk). Over de droger en de stamper wordt niet meer gerept. De
meestoof is dat jaar niet meer in bedrijf geweest; ook niet meer voor het overstampen van
oude voorraden ter wering van bederf.
Sommige stoven, die na de neergang van 1876 op halve kracht verder draaiden, hebben na
1885 nog volop werk gehad, toen de meekrapprijzen weer aantrokken. We noemden "DE
EENDRAGT" al, maar ook "DE ZON" en "DE ZEE" hoorden daar bij (51). De oorzaak van
deze prijsstijging is vooralsnog niet duidelijk; Bouman noch Wiskerke geven er een verklaring
voor. "IN DE VLUGT" heeft er in ieder geval niet van geprofiteerd, want volgens gegevens van
het kadaster werd in 1893 begonnen met de sloping. Het perceel E 114 ging in 1901 over als
"schuur en erf' in handen van Johanna Bal, herbergierster te Nisse (vermoedelijk de eigenaresse
van de naast het meestoofperceel gelegen herberg 't Olietunnetje"). Waaruit af te leiden valt
dat bij de overdracht de koude stoof nog overeind stond. Maar dat zou niet lang duren, want
in hetzelfde jaar is volgens dezelfde gegevens een en ander door de nieuwe eigenaresse afge
broken.
Het einde van de meestoofvereniging ligt dus tussen het jaar 1881, toen er al niet veel leven
meer in zat, en de eerste sloping in 1893We houden het maar op het laatste jaar, al vermoeden
we dat bij de dood van Adriaan Vaar in 1885 de onderneming wezenlijk mee ter ziele is gegaan.
Voor de arbeiders uit de omgeving van Nisse, die in de stoof en op het land met de meekrap
werkzaamheden hun geringe jaarverdiensten behoorlijk hadden verhoogd, stellig een groot ver
lies; voor de meestoofeigenaren, zoals we gezien hebben, zeker niet.
Noten
(1). Geschreven met medewerking van J.J. Mol.
(2). Algemeen wordt verwezen naar de eerste synthetisering door de Duitse chemici Graebe en Liebermann
in 1868, die hun vinding in januari 1869 gepubliceerd zouden hebben, waarna onmiddellijk de fabrieks
matige productie ter hand genomen werd. Zie Mej. B.W. van der Kloot Meyburg, ','Een bijdrage tot de
geschiedenis van de meekrapcultuur in Nederland", in Economisch-Historisch Jaarboek 18(1934), 5 8-
153, 95 e.v.; C. Wiskerke, "De geschiedenis van het meekrapbedrijf in Nederland", in Economisch-
Historisch Jaarboek 25(1952), 144, 124. Het is opmerkelijk dat de directeur van de Wilhelminapolder,
G.J. van den Bosch, reeds in 1867 tegenover de eigenaars van de W.P. in Rotterdam in een brief zijn
bezorgdheid uitte over de concurrentie van chemische kleurstoffen: zooals de Aniline, die uit de
koolteer en petroleum gemaakt wordt en duurzaam schijnt te zijn", J.M.G. van der Poel, De Wilhel
minapolder 1809-1959, Wageningen 1959, 142. Misschien is de vinding toch eerder gedaan, in 1860,
zoals wordt aangegeven in Veenman's Agrarische Winkler Prins, dl. III, 40.
Voor literatuur over meekrap verwijzen we hier naar W.D. Brouwer, Bibliografie van de Nederlandse
landbouwgeschiedenis, 2 dln., Wageningen 1974/1975.
(3). P.J. Bouman, Geschiedenis van den Zeeuwschen landbouw, Wageningen 1946, 225; A, van der Weijde,
"De verdwenen meekrapcultuur op Schouwen en Duiveland", in Archief van het Zeeuws Genootschap,
1925, 73-109, 107 e.v.
(4). F.H. de Klerk, "Het korte leven van de meestoof De Eendracht te Wolphaartsdijk, 1871-1878", in
Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland, 6(1980), 74-85, 80.
(5). De stukken komen uit de nalatenschap van de boekhouder van de stoof, Adriaan Vaar. Diens boedel
kwam na zijn dood in handen van zijn nichtje en enige erfgenaam J.E.W. Mol-Vaar. Bij haar overlijden
in 1929 is deze verdeeld, verspreid en daardoor ook voor een groot deel verloren gegaan. Wat het
meestoofarchief betreft, de boekhouding is in ons eigen bezit, het notulenboek behoort aan de heer
C.C. Zandcete Goes. Voor de raadpleging zeggen wij hem hier dank.
78