De christelijke werkliedenvereniging Draagt Elkanders Lasten.
Aan het begin van deze eeuw werden in Colijnsplaat in christelijke hoek plannen gesmeed om
een dito vereniging van werklieden op te richten. Eén van de propagandisten voor dergelijke
verenigingen, ds. Ten Broek uit 's-Heerenhoek werd verzocht om over dit onderwerp een lezing
te komen houden. Op 24 maart 1903 hield de dominee zijn lezing, en met resultaat. De vereni
ging werd die avond voorlopig opgericht, waarop 23 personen zich als lid opgaven; 15 kapitaal
krachtige dorpsbewoners lieten zich als donateur inschrijven (64).
Het initiatief werd krachtig ondersteund door de hervormde dominee Steenbakker Morillyon
Loysen, en zijn gereformeerde kollega F. Staal; beide zielzorgers namen zitting in het bestuur.
Op 1 april 1903 was de officiële oprichting van Draagt Elkanders Lasten een feit. Op dat mo
ment waren er 140 leden die de minimumkontributie van 10 cent per week betaalden; verder
waren er 17 leden die 25 cent bijdroegen, en werden er 24 donateurs geteld die zich verplicht
ten om per jaar méér dan 1 gulden te schenken. Aan de werkmansbond was een ziekenfonds
verbonden. Alle leden konden toetreden tot dit fonds. De uitkering bij ziekte zou per dag 85
cent bedragen voor de tijd van 13 weken. De plannen om tevens een pensioenfonds voor we
duwen en wezen in te stellen bleven onuitgevoerd (65).
Behalve de 2 dominee's hadden 3 werklieden zitting in het bestuur, en werd er een bode aan
gesteld voor een salaris van 25 gulden per jaar (66).
De plaatselijke overheid was ingenomen met de oprichting van deze christelijke werkliedenver
eniging. Vanwege de goedkeuring van de statuten verzocht de officier van justitie te Middelburg
aan de burgemeester van Colijnsplaat om inlichtingen. Deze schetste de vereniging als een zoals
die ook in andere plaatsen veel voorkwamen. Van belang achtte hij het ook dat zij geen afde
ling van een elders zetelende instantie vormde, maar zelfstandig was. Met genoegen konstateer-
de hij: "Ofschoon het niet met zoovele woorden gezegd wordt bedoelt de vereeniging toch
ook de werklieden af te houden van zich te voegen bij socialistische werkliedenvereenigingen"
(67). In haar eerste jaren groeide de vereniging zeer voorspoedig (68).
Vanaf 1905 ging de plaatseüjke geneesheer kosteloos adviezen verstrekken aan het bestuur
over de gezondheidstoestand van personen die zich aanmeldden als lid (69). Het jaar daarop
kwam de vraag naar boven, of men zich aan moest sluiten bij de Christelijke Werkmansbond of
bij Patrimonium. Geen van beide instanties kreeg de voorkeur en men besloot om de zelfstan
digheid te behouden (70). Na de eerste succesvolle jaren ging het bergafwaarts met de vereni
ging. In 1911 werd een verzoek om ianger dan 13 weken een uitkering te verstrekken van tafel
geveegd (71).
Vanaf deze tijd diende er sterk bezuinigd te worden (72). Zo werd de regel afgeschaft dat de
weduwe van een overleden lid dezelfde rechten behield. In het vervolg zouden zij het moeten
stellen met een eenmalige uitkering van f 25,— (73). Het nemen van onder meer dit besluit
droeg ertoe bij dat de financiën weer wat gezonder gemaakt konden worden (74).
Ook het legaat van f 500,— van M. Noordijke aan de vereniging was daar niet vreemd aan (75).
Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat de uitkeringen bij ziekte in 1917 verhoogd konden
worden van 85 naar 90 cent per dag (76). In dit jaar vond ook een gezamenlijke aktie plaats
met de andere, neutrale, werkliedenvereniging in Colijnsplaat, betreffende de verkrijging van
brandstoffen. In het voorlaatste oorlogsjaar liet de brandstofvoorziening namelijk veel te wen
sen over. In een verzoekschrift aan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel werden
de moeilijkheden geschetst, die vooral werden veroorzaakt door het feit dat men ter plaatse
voor de energievoorziening geen gasfabriek bezat, en de brandstoffen van elders ingevoerd
moesten worden. Gevraagd werd om méér kolen, en tevens om bevordering van de aanvoer
hiervan; in elk geval wilde men in Colijnsplaat vóór de winter alles binnen hebben (77).
89