kon het optreden niet doorgaan. Moojen schreef hierover een brief naar het Departement van
Koloniën in Den Haag om deze persoon te doen opnemen in een militair hospitaal.
In de couranten werd ook veel aandacht aan de tentoonstelling besteed.
De Goesche Courant van 15 mei 1931 schreef: "Het Nederlandsche Paviljoen op de Interna
tionale Tentoonstelling te Parijs is officieel geopend in tegenwoordigheid van verschillende
autoriteiten, waaronder den Nederlandsche Minister van Koloniën en de Burgemeester van
Amsterdam".
Ook werden de mensen opgewekt de tentoonstelling te gaan bezoeken. De Zeeuwse Editie van
"Groot Rotterdam" kwam met een aanlokkelijke advertentie:
"Reisvereniging Groot-Rotterdam.
Wanneer gaat u ook met ons mee de Parijse tentoonstelling zien? Kent u Parijs wel? Ga dan
met ons mee. Eiken zaterdagmorgen vertrekken om half negen van het stationsplein Delftsche
Poort te Rotterdam onze comfortabele pullman autocars naar Parijs en de Internationale
Koloniale tentoonstelling. Zeven volle dagen duurt de tocht, waaraan wij uitstappen verbinden
naar alle bezienswaardigheden in Belgie en Noord-Frankrijk. De reissom bedraagt f 80,—. De
reissom is berekend op een deelname van 20 personen per reis. Bij deelname van 10 tot 18 per
sonen moet dit bedrag worden verhoogd met f 6,50 per persoon.
Vertrekdatums Zaterdag 27 Juni tot Zaterdag 24 October 1931".
De Middelburgsche Courant van 15 mei 1931 kwam met de volgende advertentie:
"Een wereldreis in één dag. Dat is het bezichtigen der Koloniale Tentoonstelling te Parijs.
Eiken maandagmorgen vertrekken van het station D.P. te Rotterdam onze populaire treinrei
zen naar Parijs en de Internationale Koloniale Tentoonstelling. 5 dagen. Reissom f 55,—".
Degenen, die in de voorzomer van 1931 de tentoonstelling bezochten waren onder de indruk
van alles wat zij zagen. Het Paviljoen had hoog oprijzende torens. Het was één van de mooiste
gebouwen van de tentoonstelling. Koningin Wilhelmina bezocht de Nederlandse inzending en
was zeer voldaan.
De catastrofale brand
Helaas! Het prachtige gebouw werd enkele weken na de opening een prooi der vlammen. Op
29 juni 1931 stonden de kranten vol met berichten over deze brand. Vele kostbare zaken ging
en verloren, zoals kunstschatten van het Bataviaas Genootschap en de kostbare verzameling
van Moojen.
Ook muziekinstrumenten uit het Ethnografische museum te Leiden, de verzameling scheeps
journalen en kaarten van W.A. Engelbrecht te Rotterdam, antieke scheepsmodellen en het
zwaard van Jan Pietersz. Coen gingen in de brand teloor.
Direct na de brand werd er een onderzoek gedaan naar de oorzaak. Het Uitvoerend Comité
werd ter verantwoording geroepen. Het bracht op 22 juli 1931 rapport uit aan de minister van
Koloniën.
Uit het rapport bleek, dat het Uitvoerend Comité een nauwkeurig onderzoek had verricht naar
de oorzaak van de brand, zich toespitsend op de vraag of er iemand tekort geschoten was in de
uitoefening van zijn pücht ten aanzien van de bewaking en van de verzorging van de in het pa
viljoen geëxposeerde kunstschatten en kostbaarheden.
Uit de door het comité afgenomen getuigenverhoren kwam naar voren, dat de bewaking bin
nen het paviljoen 's nachts was toevertrouwd aan een suppoost, die zich reeds in het Neder
lands paviljoen op de Wereldtentoonstelling te Antwerpen als een betrouwbaar en toegewijd
107