surveillant had doen kennen. De suppoost was vrij om zelf zijn rondgangen door het gebouw te regelen, maar hij had de opdracht om vooral op de grote erezaal te letten met het oog op de daarin geplaatste kostbare voorwerpen, die grotendeels afkomstig waren uit het Bataviaas Genootschap te Batavia, het Rijks Ethnografisch Museum te Leiden en de verzameling van de heer P.A.J. Moojen. De suppoost werd op ongeregelde tijden gecontroleerd door de Hoofdsup poost, terwijl ook de Gedelegeerde van het comité, de heer Moojen, die op het terrein over nachtte, nu en dan het gebouw binnenliep. Rondom het paviljoen was 's nachts een Franse politiebewaking aanwezig (ronden van twee man), terwijl bovendien speciaal voor het Nederlands terrein een Franse suppoostenbewaking in dienst was gesteld. Tot half één 's nachts werd het Paviljoen buiten tevens bewaakt door drie Nederlandse suppoosten onder controle van de Hoofdsuppoost. Bovendien maakten tot in de nacht twee onderbazen af en toe een ronde. Naar het oordeel van de nachtsuppoost zou het niets hebben geholpen als er meer bewakers in het Paviljoen waren geweest. Hij achtte de door hem uitgeoefende controle voldoende. Van verwaarlozing van zijn plicht kon geen sprake zijn door de onverwachte bezoeken van de Hoofdsuppoost en de Gedelegeerde. De nachtsuppoost legde tegenover het Comité de volgende verklaring af over hetgeen zich in de vroege ochtend van 28 junij.l. afspeelde. Om ongeveer half vijf deed hij een ronde, het was schemer. Hij hoorde in de erezaal de tocht deuren van het binnenhof kraken. Die deuren sloegen altijd heen en weer als het wat waaide. Juist wilde hij de deuren met een eindje electrische draad sluiten, toen hij achter zich, aan de andere kant der zaal, drie of vier knallen hoorde zo hard als revolverschoten. Hij liep direct in de richting daarvan, dus naar de voorpoort. In de vestibule zag hij toen door het sleutel gat en de sleuven van de deur van de garderobe sliertjes rook komen. (In de garderobe was "de schakelkast van het electrisch licht"). Een ogenblik was hij "als een lijk", maar toen kwam hij weer tot zichzelf en opende de deur, die op slot was. (Hij sloot de deur altijd om twaalf uur). Hij duwde de deur open en zag de kamer vol rookvlammetjes. Hij trok terstond de deur dicht en rende door de marmeren erezaal en de linkerachterzalen (totaal ongeveer 80 meter lengte), naar de enige uitgang van het gebouw, die 's nachts open was en die naar het voorportaal van het kantoor en de slaapkamer van de Gedelegeerde leidde. Hij wilde eerst de Gedelegeerde wakker kloppen, doch hij bedacht zich en liep buiten het ge bouw om terug naar de hoofdingang van het paviljoen, waarvoor de brandschel op de paal stond. Hij alarmeerde de brandweer en spoedde zich weer naar de slaapkamer van de Gedelegeerde, die hij wakker klopte. Ook de Hoofdsuppoost, die in de bijgebouwen sliep, wekte hij. Vervol gens klopte hij de werklui in de barakken wakker en brak hij de deur van de kantine open, die 's nachts op slot was. In de kantine sliepen twee mensen. Toen hij daarna bij de Balinezen kwam was de Gedelegeerde daar al bezig deze in veiligheid te brengen. Hij liep daarom terug naar het kantoor om te helpen redden. Uit de verklaringen van de Gedelegeerde en de Hoofdsuppoost bleek, dat zij, terstond nadat zij door de nachtsuppoost waren wakker geklopt, het paviljoen aan verschillende zijden in felle brand zagen staan. Het bleek absoluut ondoenlijk om tot de kostbaarheden in de erezaal door te dringen. Het Uitvoerend comité sprak als zijn overtuiging uit, dat de nachtsuppoost zijn plicht heeft ge- 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 112