Het Comité heeft onderzocht wat de oorzaak is geweest, dat de goudwerken uit Batavia niet meer in de brandkast werden teruggebracht. Het is aan het Comité gebleken, dat de Gedele geerde aan de aan hem toegevoegde administrateur opdracht had gegeven om alle voorwerpen van het Bataviaas Genootschap iedere avond in de brandkast te plaatsen. Bedoelde admini strateur heeft die opdracht echter niet uitgevoerd; hij verklaarde: "Ik erken mijn aandeel in de schuld, maar de omstandigheden hebben aanleiding gegeven, dat de opdracht niet geheel werd uitgevoerd". Tot zijn verontschuldiging voerde hij aan, dat hij meende, dat door de nachtbewaking de gere gelde opberging achterwege kon blijven en dat de mogelijkheid aan brand uitgesloten werd ge acht. Voorts deed zich de eigenaardige omstandigheid voor, dat de Gedelegeerde de sleutels weliswaar aan de administrateur had gegeven doch dat hij de sleutels van de vitrines in de ere- zaal had toevertrouwd aan een andere employé, een stille surveillant (niet in uniform). Het comité was van oordeel, dat de Gedelegeerde zich had kunnen overtuigen van de goede en geregelde uitvoering van zijn aan de administrateur verstrekte opdracht; een controle was hier namelijk geheel achterwege gebleven. De gedelegeerde beriep zich ter zake echter op de toewijzing van de administrateur, waardoor hij de overtuiging had, dat zijn opdracht geregeld werd uitgevoerd. Na de brand kreeg het Comité (ook de Gedelegeerde) voor het eerst kennis van de inhoud van de door het Bataviaas Genootschap aan de heer Moens verstrekte opdracht. Uit die vol macht bleek, dat de heer Moens o.m. was gemachtigd om te onderhandelen over de plaatsing, behandeling en bewaking der collectie, en om "indien" omtrent één en ander geen overeen stemming verkregen kon worden voorwerpen aan de inzending te onttrekken. Het was derhalve duidelijk, dat het Bataviaas Genootschap een ander standpunt heeft inge nomen dan het Indisch Comité en niet is ingegaan op het aanbod van het Nederlandse Comité om gedurende de tentoonstelling de verantwoordelijkheid van de collectie te dragen. Immers door het verlenen van de bevoegdheid aan de heer Moens om voorwerpen aan de inzending te onttrekken, indien hij zich niet met de behandeling en bewaking kon verenigen, werd de ver antwoordelijkheid voor de verzorging der collectie in laatste instantie niet op het Nederlandse Comité, doch op de heer Moens gelegd. Op zijn minst genomen kon men hier toch zeker van een gedeelde verantwoordelijkheid spre ken. Aldus het uitvoerend Comité in zijn rapport aan de minister. De zaak kreeg voor Moojen nog een onaangename wending. Hij werd namelijk aangevallen op het plegen van plagiaat. Het eerste ontwerp van het paviljoen diende hij in op basis van een tekening van ir. Zweedijk. Dat plan werd goedgekeurd en gebouwd onder leiding van Moojen. Ir. Zweedijk had hem overigens toestemming verleend tot het gebruik van de tekening. Na de brand moest er in korte tijd een nieuw paviljoen worden gebouwd. Met behoud van oude mo tieven vervaardigde Moojen een nieuw ontwerp, dat daarna ten uitvoer werd gebracht. Tegen hem werd bij de Bond van Nederlandse Architecten een klacht ingediend doch de Raad van orde verklaarde de klacht na uitvoerig onderzoek ongegrond. In het dagblad "Het Vaderland" van 22 december 1934 schreef men onder meer het volgende over deze zaak: 110

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 114