Het spreekt vanzelf dat het rijshout dat in Vlaanderen werd verwerkt met uit de Biesoosch werd gehaald, maar ter plaatse gekapt. Toendertijd zal er zeker overvloedig rijs langsue rivieren en in veilande bochten daaivan, in Brabant en Vlaanderen neouen gegroeid. Zelfs thans nug zijn daar in lage oude beddingen vrij omvangrijke wild opgroeiende houtop standen te zien. Het is voor ons een onwennige gedachte, maar we zullen aan moeten nemen dat vanouds het rijshout voor Zuid-Beveland met uit de Bies'oosch, maar uit Braoant en Vlaanderen kwam. Ten aanzien van het vervoer zij opgemerkt dat de afstand vrijwel gelijk is, althans wat de Oos- terschelde betreft, voor de Westerschelde is die duidelijk korter, maar de vaarbaarheid vanuit Brabant en Vlaanderen, zal veruit gemakkelijker zijn geweest, men hoefde ginds de rivieren maar af te zakken. Het vervoeren van 400.000 bos rijs is een hele opgave; rijshout is een lastig materiaal doordat het zoveel ruimte inneemt. Om een indruk te geven van de hoeveelheid kan rnen stellen dat 1000 bossen rijs geladen kun nen worden op een grote vrachtauto, waarbij dan de lading hoog is opgetast. De totale hoe veelheid betekent dus 400 van zulke auto's (18). Joos Janszoon de Bommer en Corssiaen (ook als Kerstiaen vermeld) Janszoon de Bommer be schikten over een schip dat gemiddeld 195 vim rijs kon vervoeren; Jan Torens kon echter maar gemiddeld 75 vim tegelijk leveren (19). Die De Bommers konden dus in hun schip de lading van 20 vrachtauto's rijs vervoeren; de to tale hoeveelheid zou voor De Bommers toch nog ongeveer 20 keer heen en weer varen beteke nen. Witte steen Geheel anders ging het met de steen. Deze, de witte Vilvoordse steen, werd blijkbaar met klei ne schuiten aangevoerd van 4Vi last (9 t) gemiddeld (20). Dit valt ook weer te verklaren. Het rijshout kon in een groot schip worden aangevoerd en op de wal worden gelost, omdat het toch compleet met de hand moest worden verwerkt. Steen werd echter niet nogmaals overgeslagen in kleinere schepen, maar ineens gelost ter plaat se waar hij nodig was. De diepgang van deze schepen moest daartoe zo gering mogelijk zijn. Eigenaardig is dat over de in het request genoemde steen niet meer wordt gerept, noch over de koop, noch over het vervoer. Toch was steen- -naar ons inzicht- onmisbaar want wil men een rijshouten zinkstuk aan de grond brengen (en houden), dan zal men het moeten ballasten anders blijft het drijven. Om een indruk te krijgen van de hoeveelheid steen die wij thans nodig zouden vinden, moeten we eerst een schatting maken van de oppervlakte die met de hoeveelheid rijs gemaakt kan wor den. Zinkstukken Het ligt voor de hand dat voor elke val 200.000 bos rijs was bestemd. Over de constructie van de toenmalige zinkstukken weten we nauwelijks iets. Door Vierlingh worden zinkstukken „waesen" genoemd; hij onderscheidt de „staende waesen" en de „liggende wacscn" zonder dat de beschrijving het verschil duidelijk maakt. Waarschijnlijk hadden de zinkstukken kleinere afmetingen dan tegenwoordig en waien ze lich ter van constructie. 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 123