Sancio d'Avila, de Spaanse aanvoerder, die minder inzicht in de stromingen had dan de Zeeuwen en die op die manier het getij liet verlopen, daar de kentering al plaats had en het water op zou gaan ko men. De Spanjaarden hadden, zoals de geuzen verwachtten, door gebruik te maken van de achtereb, waarbij het afgaand water nog een forse stroomsnelheid heeft, met volle kracht op de geuzenschepen moeten invaren. Deze konden met de stroom tegen immers niet veel anders doen dan de Spanjaarden opwachten. De Prins begreep dat de slag gewonnen was, want op de Oosterschelde verwachtte hij de zege, terwijl de terugkerende schepen zouden kunnen helpen de Spanjaarden voor Breskens te verslaan. D'Avila wachtte hierop echter niet. 14. 1574 fol. 24 v. 15. Van de briefwisseling met de Prins van Oranje, noch van die met Requesens is in het waterschapsar chief iets terug te vinden. 16. Vimmen kan hier twee betekenissen hebben: 1. in mijten zetten (houtvim), maar daar het woord mij ten er hier op volgt ligt dat minder voor de hand, zodat bedoeld zal zijn 2. Het tellen van de bossen rijs, waarbij na elke 25 stuks één bos afzonderlijk werd gelegd, om later voor controle op de telling te dienen; daarbij vormden 100 plus vier telbossen, dus 104 bossen, samen een vim. 17. Het gebruik van het woord amer is hier niet duidelijk; volgens het Middelned. wrdbk. is amer een soort tarwe. Wel duidelijk is dat het hier als pacht wordt bedoeld, evenals hoffstegelt. 3 3 18. Een m dicht opeen gepakt rijshout bevat gemiddeld hoogstens 44 bossen. Een auto die 22,5 m rijs laadt vervoert dan 1000 bossen. 19. 1572 fol. 16r; 1577 fol. 20. 20. 157.1 fol. 31 v, e.v.; 1572 fol. 15 1577 fol. 17 en 18. Een t steen kostte gemiddeld f 6,75. 2 21. 100 m zinkstuk van 3 lagen rijs tussen roosterwerk eist 2000 bos rijs. 22. Uit de schorren gestoken begroeide teerlingen van taaie klei, van 16 a 20 cm. zijde. 23. Anthonis de Jonge van Bruijnisse (1607-1669), Staatkundig Zeeland, blz. 203. Vermeld en geciteerd in de woordenlijst bij Vierlingh, blz. 439, onder welinge. 24. 1576 fol. 8r. 25. Het ms. heeft: ,,'t voornoemde rijs ghesceept wesende tot Rumpst". Bedoeld is het huidige Rumst, waar de Nete in de Rupel vloeit. 26. J. van der Woude, Het beleg van Goes, 1572; in: Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland, no 7 1981, blz. 121 midden. 27. Geoffrey Parker, Van Beeldenstorm tot Bestand, Bussum, 1978, blz. 164. Parker zegt van het comité dat het veel weg had van een tegenwoordige arbeiders-sovjet. 28. 1577 fol. 30 r, 4e alinea. 29. Ibid. 30. 1580 aanhangsel. 31. Men onderscheidde ronde- en platte scorren. Voor ronde scorren zie noot 7. Platte scorren zijn de bekende nagenoeg witte platte Vilvoordse stenen, die nu nog op vele plaatsen in oude steenglooiinggedeelten aan de zeedijken in Zeeland zijn te zien. Ze staan nu loodrecht op het beloop in de glooiing, in tegenstelling tot toenmaals, toen ze werden ge legd. Uiteraard was dit aanzinelijk goedkoper doordat er minder steen nodig was voor eenzelfde opper vlakte; men zal begrijpen dat het ook minder deugdelijk was. Zie ook Vierlingh, blz. 270. De term scorren is in de huidige praktijk totaal onbekend. Vilvoordse steen wordt al lang niet meer geleverd doordat de groeven uitgeput zijn. 32. Bedoeld is de Breede Watering bewesten Yerseke, hier Westwaeteringhe genoemd in tegenstelling tot de Oostwaeteringhe, n.l. de watering beoosten Yerseke, die drijvende was: het verdronken land van Reimerswaal. 33. 1577 fol. 28 r. 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 129