Zij verzoeken hem om samen met de stadsbode Joos Lambrechtszoon en twee getuigen, te
weten Cornelis Adriaenszoon en Andries Janszoon scoemaker, naar het huis van de baljuw te
gaan om deze "twee coppelen sleutels in ghetale tot twaelfven toe", die zoals zij verklaarden
door de baljuw dezelfde dag op het buffet waren neergelegd, weer terug te bezorgen. Bij het
huis van de baljuw aangekomen verzocht de notaris, namens de burgemeester, Van Uuytwijk
de sleutels in ontvangst te nemen. De baljuw weigerde onder mededeling dat hij de burge
meester in staat achtte de sleutels te bewaren en dat hij zelf wel zou uitmaken hoe en wan
neer hij deze sleutels eventueel weer terug zou nemen.
Met deze boodschap keerden notaris en getuigen weer terug in het stadhuis. Zij brachten ver
slag uit van hun wedervaren. Hierop lieten burgemeesters en schepenen een stuk opmaken
waarin werd vastgelegd dat de baljuw verantwoordelijk zou zijn voor alle gevolgen en kosten
die zouden ontstaan door zijn weigering de sleutels te aanvaarden. Verder verklaarden
zij dat de sleutels door hen weer op het buffet waren gelegd. Van deze uitspraak en daad
bracht de notaris met twee andere getuigen de baljuw op de hoogte. Hoewel vanaf deze dag
de rechtspraak stil komt te liggen totdat per 1 december 1562 de opvolger van Van Uuytwijk
in dienst treedt, moet de baljuw zich uiterlijk op 2 juli weer in het bezit hebben gesteld van
de sleutels. Op die dag namelijk laat hij een zekere Hans Verwe in de ge
vangenis opsluiten. Genoemde Hans werd beschuldigd iemand te hebben neergeslagen. Ver
volgens worden op 20 augustus twee bedelaars vastgezet, twee dagen later volgt Willem
Heynrickszoon, beschuldigt van diefstal. Op 11 september wordt tenslotte Vincent Hoeyman
wegens verkrachting van een vrouw aangehouden en opgesloten.
Schandaal op de Markt.
Op verzoek van Jan Claeszoon Oostdijk leggen op 14 juni 1562 de volgende Goese burgers
een getuigenis af. Bertram Nolet, Jacob Vynck en Jan Gilliszoon verklaren de notaris dat zij
op 8 mei met nog meer inwoners van Goes op de markt aanwezig waren toen de baljuw
kwam aanlopen en tegen diverse mensen beledigende opmerkingen maakte. Van Uuytwijk
had het daarbij speciaal gemunt op Gerard Michielszoon, de stadstimmerman. Hij voegde
deze toe: "Wel tza wat zeghdy, zoudt ghij mij willen smijten? Gerard wende zich tot de bal
juw en antwoordde "Heer bailliu daer en es nyemant die teghen U yet ten onrechte gegheert,
wij staan hier en spreken teghen malcanderen, wij en moeyen U nyet".
Waarop de baljuw bleef tieren tegen Gerard en de andere aanwezigen zeggende "zoo wie het
lust die pluckt want ick ben een kersboom, die daer van begheren te plucken die plucken".
Gerard wendde zich opnieuw tot van Uuytwijk met de woorden "heer bailliu hier en es
nyemant die U begheert te misdoene, wij staen hier en couten met malcanderen, ende ick
comme van mijn werck om naer huus te gane, ick hebbe noch wapen met mij gebracht om
yemant te misdoene". Op dat moment mengde Jan Oostdijk zich in het gesprek met de op
merking "heer bailliu hier es nyemant die U yet missecht ende Gheeraart die en missecht U
oock nyet". De baljuw die doorgelopen was keerde zich om en riep tegen Oosdijk "wat zeght
ghij daer?" Jan Oostdijk herhaalde hetgeen hjj even tevoren had gesproken. Waarna de
baljuw tot de omstanders zei: "siet doch hier ware een scorft scaep onde de hoop, tzoude spre
ken". Met andere woorden het schurftig schaap onder de menigte doet hier het woord. Na
dat de baljuw zich weer had omgekeerd om verder te lopen begonnen enkele aanwezigen te
plagen met de opmerking: "Jan Claeszoon ghij zijt emmers een scorft scaep". Oostdijk pa
reerde deze plagerijen door uit te roepen "den bailliu en zal dat woirt tevergheifs nyet,
ghezeyt hebben".
10