Van Uuytwijk die deze woorden hoorde draaide zich weer om en kwam terug. Bij Oostdijk aangekomen slaat hij deze tot drie of viermaal toe in het gezicht met de woorden "ghij zijt een scorft scaep". Als dan uiteindelijk de baljuw is weggegaan vraagt Oostdijk aan de omstanders om, indien nodig, voor hem als getuigen op te treden. Tot zover de eerste affaire op de markt. Op dezelfde dag, 14 juni, wordt nog een getuigenverklaring door de notaris vastgelegd. Het be treft een gebeurtenis die plaatsvond op 9 mei en wel tussen 7 en 8 uur in de morgen. Ook hier speelt een en ander zich af op de markt. De beide burgers Anthuenis Fortszoon en Jan Gil lissen verklaren op verzoek van de ons bekende Jan Oostdijk, dat zij over de markt kwamen toen Gerard van Uuytwijk eveneens de markt overstak met naast zich een gevangene. Toen de baljuw en Oostdijk elkaar genaderd waren viel van Uuytwijk opnieuw uit tegen Oostdijk. "Wel ghij, ghij begheerde ghisteren te weten waarom dat ick een scorft schaep van U maeckte, begheert ghijt te weten, ontbeyt totdat ick van Middelburch comme, ick zalt U dan wel ver- leeren, ghij meutmaker". (oproerkraaier). "Van avondt oft morghen als ick wedercomme, zoo zal ick U oock op de galeyen voeren ghelijck ick deze doe". Oostdijk. niet op zijn mondje ge vallen, antwoordt hem: "Wel comt als ghij wilt, ick zal U altoos staen". Waarom Oostdijk pas een maand later deze getuigenverklaring heeft laten opmaken wordt ons niet uit de doeken ge daan. Over dit optreden van de baljuw zijn geen verdere akten opgemaakt. Dienaren van Gerard van Uuytwijk gaan in de fout! Het is 16 juni als notaris Mels opnieuw moet optreden. Nu gaat hij met burgemeester Jacques de Cormet en twee getuigen op verzoek van Lambrecht Corneliszoon van Vinninghe naar Gillis Nieuwelinc en Adriaen Louwerszoon, dienaren van de baljuw. Deze beiden hadden in op dracht van Gerard van Uuytwijk een paard van genoemde Lambrecht in beslag genomen. De notaris vraagt de dienaren namens de burgemeester het dier weer terug te geven aan de eige naar. De tweede stadsbode Willem Michielszoon is bereid om als borg op te treden. Het paard wordt inderdaad teruggegeven. Even later gaat notaris Mels weer terug naar Gillis Nieuwelinc, één van de dienaren van de baljuw om deze erop te wijzen dat hij geen poorter van Goes is en derhalve zonder dat hij de poorterseed heeft afgelegd niet gerechtigd is om als dienaar van de baljuw in Goes op te treden. Deze mededeling wordt hem namens de burgemeesters gedaan. Het antwoord van dienaar Gillis liegt er niet om. Hij heeft met de burgemeesters niets te maken. Hij is alleen verantwoording schuldig aan zijn meester Gerard van Uuytwijk en die heeft het, wat hem betreft, geheel voor het zeggen. Bovendien heeft hij indertijd in handen van de baljuw de eed afgelegd aan de koning. Met deze boodschap, vastgelegd in het protocol van de notaris werd weer een grief toegevoegd aan de steeds groeiende reeks confrontaties met de baljuw. Een wonderbare uitbraakpoging van gevangenen. Onze brave notaris krijgt op 18 september van de baljuw het verzoek om met deze mee te gaan naar de gevangenis in de toren van het stadhuis. In deze toren waren twee boven elkaar gelegen kamers of verdiepingen die dienst deden als gevangenis. De bovenste kamer was bestemd voor de echte criminelen. De kamer daaronder bood huisvesting aan de minder gevaarlijke arrestan ten. Baljuw van Uuytwijk, de notaris en de getuigen Adriaen Corneliszoon tinnegieter en Joos Willemszoon, bode van het Hof van Holland gaan via de stenen wenteltrap naar de onderste kamer. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 15