De baljuw verklaart daar dat de gevangenen bezig waren om uit te breken. Op de vraag van de notaris of dit waar is antwoordt één van de gevangenen, hij wordt niet met name genoemd, dat zij in de muur aan de kant van de vleeshal bezig waren zich een uitweg te banen. Als bewijs voor deze activiteiten worden de gereedschappen getoond. Het is een stuk ijzer dat ze van het tralievenster hebben afgebroken, een spijker en een schaapsbeen. De nagel was, volgens de ver klaring van dezelfde gevangene onbruikbaar geraakt omdat hij was kromgebogen bij het wrik ken tussen de stenen. De notaris legt een en ander vast in zijn protocol en kan weer naar huis gaan. Het lijkt erop dat deze gehele uitbraakpoging door de baljuw in scene is gezet. Mogelijk met het doel om aan te geven dat niet hij de voortgang van de rechtszaken blokkeerde maar dat de rechtbank in deze weigerachtig was. Het toch wel merkwaardige feit, dat hij als getuige een bode van het Hof van Holland bij zich heeft wijst duidelijk in deze richting. Een ooggetuige, in dienst van het hoogste gezagsorgaan, zou in de toekomst wellicht belangrijk kunnen zijn. Uit het vervolg van de gang van zaken zal duidelijk blijken dat inderdaad de vroedschap van Goes niet meer bereid was om samen met Gerard van Uuytwijk recht te spreken. De baljuw zoekt het hogerop. Gerard van Uuytwijk had ondertussen meer stappen ondernomen. Hij heeft zich gewend tot het Hof of de Raad van Holland en Zeeland en daar zijn grieven bekend gemaakt. Hij zal dit hoogstwaarschijnlijk wel schriftelijk hebben gedaan. Deze briefis echter niet bewaard gebleven. We moeten dus wat beschuldigingen van de baljuw in het duister tasten. Wel is bekend dat een brief van de Raad van Holland, gedateerd 15 september 1562 aan het adres van burgemeesters en schepenen van Goes werd verzonden. Ook deze brief bestaat niet meer. Gelukkig komt ook hier weer notaris Mels ons te hulp. Het is nog steeds 18 september als onze notaris, weer op verzoek van Gerard van Uuytwijk, in actie komt. Samen met de getuigen Adriaen Laureyszoon en Bode Joos Willemszoon van het Hof van Holland gaan ze naar het woonhuis van burgemeester Jacques Cormet. Deze woonde aan de westzijde van de Markt in het huis De Ingel, nu bekend als Grote Markt nr. 3. Daar aan gekomen heeft van Uuytwijk aan Cormet gevraagd of de heren burgemeesters en schepenen al een vergadering hadden gehouden waarin de inhoud van de brief van de Raad van Holland be sproken zou zijn. En of de rechtbank bereid was om weer met de baljuw de gevangenen te ondervragen en indien nodig of gewenst de betreffende personen los te laten. Uit deze vraag stelling blijkt dat van hogerhand aan de vroedschap van Goes het verzoek werd gericht om weer tot een vergelijk te komen met de baljuw en tenminste de lopende zaken af te handelen. Burgemeester Cormet antwoordt de baljuw, dat er inderdaad een vergadering was gehouden. Maar aangezien een deel van de schepenen niet in Goes aanwezig was en dus ook niet ter ver gadering kon komen, werd nog geen beslissing genomen. Men beliefde te wachten totdat ieder een zijn mening in deze zaak zou kunnen geven. De baljuw protesteert dan officieel tegen deze gang van zaken en stelt burgemeesters en schepenen verantwoordelijk voor alle nadeel en kosten die een en ander hem als baljuw zou berokkenen. Dit laatste is gezien vanuit het stand punt van de baljuw redelijk. Hij moest immers de gevangenen op zijn kosten van eten en drin ken voorzien. Om de burgemeester wat onder druk te zetten vertelt van Uuytwijk het ons reeds bekende verhaal van de gevangenen die aan het uitbreken waren. Weer terug op de Markt gaat het ge zelschap naar de westzijde van de haven. Bij het huis van burgemeester Goeree aangekomen melden zij zich aan. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 16