Goeree komt naar buiten en de baljuw kan zijn vragen stellen op de stoep. De antwoorden
van Goeree zijn gelijkluidend aan die van zijn collega zodat ook hier de baljuw zijn protesten
kan laten horen.
De burgemeesters doen weer een zet.
Het is 19 september, èèn dag na het bezoek van de baljuw, notaris en getuigen aan de beide
burgemeesters, wanneer de laatstgenoemden weer voor de notaris verschijnen. Nu wordt op
hun verzoek weer een akte opgemaakt. Het is kennelijk hun bedoeling om de verklaring van de
baljuw van 18 september min of meer af te zwakken. Wat is het geval. Reeds op 30 augustus
blijkt de baljuw een bezoek te hebben gebracht aan de beide heren. Hij trof de burgemeesters
aan, zittend voor de deur van het huis van Cormet aan de markt. Volgens hun verklaring heeft
Van Uuytwijk gevraagd of de heren bereid waren aan de wens van de "procureur generail" ge
volg te geven en weer als rechtbank bijeen te komen. De burgemeesters hebben de baljuw ge
antwoord, dat het nog vakantie was maar dat men naar oud gebruik op de eerste maandag na
het feest van St. Gillis (1 sept.) weer als zodanig bijeen zou komen.
Zij vroegen de baljuw om tot die tijd geduld te hebben. Van Uuytwijk ging hiermee accoord.
Als wij dan uitrekenen op welke datum men weer bijeen zou moeten komen dan wordt dit 8
september. Stellen wij daarnaast de verklaringen van 18 en 19 september dan is het wel duide
lijk dat de vroedschap een hernieuwde samenwerking zoveel mogelijk voor zich uit trachtte te
schuiven.
De jongen met de haas.
De laatste zaak waar wij ons nu mee gaan bezighouden speelde zich begin augustus 1562 af.
Ook van deze gebeurtenissen zijn notariële akten opgemaakt. Op 1 oktober komt schoenmaker
Isebrant Claeszoon bij de notaris en zegt dat hij op verzoek van de burgemeester een verkla
ring wil afleggen. De notaris of diens klerk neemt de ganzeveer ter hand en schrijft. De schoen
maker zittend voor in zijn winkel aan de haven, ongeveer ter hoogte van de draaibrug nu St.
Maartensbrug) was getuige van het volgende voorval. Door de St. Maartenspoort komt een
jongen de stad in. Over zijn schouder heeft hij een haas. Nauwelijk binnen de poort aangeko
men ziet hij hoe Adriaen Louwerszoon, dienaar van de baljuw, op de jongen af komt. Hij
hoort hoe Adriaen de jongen vraagt waar hij met de haas naar toe denkt te gaan. De jongen
antwoordt dat hij het dier gaat afleveren aan de brouwer die aan de Bierkade woont in het huis
"tot Delft". De dienaar vraagt vervolgens hoe de jongen de haas gevangen heeft. Deze zegt dat
hij dit met honden heeft gedaan. De dienaar antwoordt hem, dat hij dit niet gelooft. Volgens
hem,is het dier met een strik gevangen en daarna met een stok doodgeslagen. Om dit te ver
bergen heeft de jongen volgens hem, enkele plukjes haar uit de vacht van de haas getrokken.
Hierdoor zou het er op lijken dat de haas door honden was nagezeten en gevangen. De jongen
echter houdt vol dat de haas echt door honden gevangen is. De dienaar van de baljuw weigert
dit te geloven en zegt tot de jongen "Tes al Jan Reekels werck". De schoenmaker vindt de tijd
gekomen om zich met een en ander te bemoeien. Hij komt zijn winkel uit en zegt tegen
Adriaen: je bent er alleen op uit om de jongen zijn haas af te pakken en het dier naar je mees
ter te brengen zodat deze het aan het spit kan steken. De dienaar wendt zich tot de schoen
maker en zegt dat hij dat inderdaad van plan is. De schoenmaker merkt op zijn beurt weer op
dat een haas, die niet in het ambtsgebied van de baljuw werd gevangen, niet zomaar afgepakt
kan worden. De dienaar laat de schoenmaker staan, loopt naar de jongen en pakt hem de haas
af en zegt terwijl hij wegwandelt. "Ba tes al Jan Reekels werck".
13