wordt daar bij de maand maart reeds vermeld: "Men is zederd twee maenden in deze Provincie wakker bezig tusschen Zuidbeveland en Tholen, om veele schorren en verdronkene landen wederom te beverschen en in te dijken, zijnde Rilland genaemd, niet verre gelegen van de plaets, daer de oude verdronkene Zeeuwsche stad Reymerswael gestaen heeft. Hieraen werken dagelijks wel duizend men- schen". 6) Dit wijst er duidelijk op dat men in maart al geruime tijd met het werk bezig was, zij het waar schijnlijk niet op volle sterkte. Men had, om in één seizoen met het werk klaar te komen, 3000 dijkwerkers gerecruteerd, die voornamelijk uit Oost-Friesland afkomstig waren. Dit getal van 3000 komt vrij aardig overeen met de oude vuistregel, dat men op 1 roede lengte een dijk werker nodig had. Doordat, waarschijnlijk mede door de komst van het grote aantal dijkwerkers, de prijzen van de levensmiddelen erg hoog opgelopen waren, ontstond er onrust onder de arbeiders. De pro blemen liepen zo hoog op dat er op 25 mei een staking uitbrak die gepaard ging met veel wan ordelijkheden. De aangestelde vier hellebaardiers waren machteloos en hadden geen schijn van kans om orde en rust te herstellen. In Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken wordt onder de maand juni de volgende mededeling over het oproer opgenomen: "Wij hebben tevoren gesproken van eenige schorren, met welke te bedyken men thans zeer bezig is: dezelven zijn genaemd Bath, Maire en Rilland, en zijn tezamen ruim 2000 gemeten of 1000 morgens groot. Het drooge voorjaer is aen deze onderneminge zeer gunstig geweest. Onderwyl is in deze maend een ramp ontstaen. Onder de werklieden, welke aen deze bedykinge arbeiden, wel 3000 in getal sterk, en meest uit Oost-Vriesland daer toe herwaerds overgekomen, ontstond een heftige oproer, veroorzaekt, zo men meent, doordien de pryzen der eetwaren ook onder die arbeideren onmatiglyk gesteigerd waren. Men had eerst 12 soldaten op hen afgezonden, maer deze konden weinig tot stil stand van de misnoegden verrigten, en werden welhaest overweldigd. Weshalven dan eene bende van 150 mannen uit Bergen op Zoom derwaerds trok, die het oproer wel haest dempten, en eenigen van de belhamels gevangen namen. Hier op is de Hoogballiuw en Rentmeester bewesten de Schelde met eenige Schepenen van Middelburg, als 's Graven- mannen insgelyks naer die plaetse vertrokken om regt te doen. Daer wierdt een schavot opgerigt, en op hetzelve een galg geplaets, onder welke een der voornaemste oproermakers gegeezeld is; verders is een groot gedeelte der oproerigen, omtrent wel 300 in schepen, onder het begeleiden van soldaten terstond naer Oost-Vriesland terug gezonden. Het op roer dus gelukkiglyk gestild zijnde, werd het werk der bedykinge wederom voortgezet, 't geen egter door dit toeval zeer is veragterd geworden, en nog van veel nadeliger gevolgen had kunnen zyn". 7) Op 8 juli werd het sluitgat, het Vinkenissegat, een secundaire verbindingsgeul tussen de Ooster en Westerschelde, gesloten. De zomerstorm van 20 augustus 1773 deed dit werk echter grotendeels teniet. Niettemin slaagde men er in de bedijkingswerken in het najaar te voltooien. De kaveling. De kaveling van de polder, vastgesteld op 19 september 1774 volgens de meting van de gezwo ren landmeters Laurens Boeren en Abraham Krijger, ziet er als volgt uit:

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 28