Evenals voor Rilland, geldt ook voor Bath dat de oorspronkelijke plaats van die naam vóór de overstromingen niet op dezelfde plek lag. Over het oude Bath zegt Ermerins: "Bath is eene oude ambachtsheerlijkheid geweest, wier opgezetenen oudtijds om hunnen dartele en woeste zeden berucht waren. Zy was ten oosten van Rilland gelegen, wat verder naar de Mosselkreek, groot 955 gemeten 103 roeden 2 voet; een dorp en kerk werden hier gevonden, welke, zoowel als geheel het ambacht, door den vloed van 5 november 1530 overweldigd zyn geworden, dan weder herverscht, den 2 november 1532 andermaal door gebroken; nogmaals herdykt ten jare 1536 en in October 1539 op nieuws ingelopen; des- zelfs eigenaren wilden het door eene herhaalde bedyking het hoofd doen bovenhouden, wanneer een nieuwe aanval der zee den 13 januari 1551 dit ambacht zoowel als Inkelnoort en Agger andermaal overwon, en te onder hield." 13) De naamgeving. Hier en daar is min of meer terloops genoemd dat de naam Reigersbergsepolder afkomstig is van Maria van Reigersberg, douarière van den Brande, mede-eigenares en medebedijkster van de polder. 14) We hebben echter niet kunnen vinden dat men zich er in heeft verdiept waarom juist voor deze naam werd gekozen. Toch is er over dit punt wel één en ander te zeggen. De officiële stukken geven niet direct opheldering. De naam werd vastgesteld op de conferentie van eigenaren die werd gehouden op 29 januari 1774. De tekst luidt als volgt: "Dewijl deze nieuwbedijkte polder uit de drie ambachten van Maire Rilland en Bath is zamen gesteld, en het niet gevoegzaam is dezelve met de benaaming dien 3 ambachten te zaamen of een derzelven in 't bijzonder, te benoemen; zoo is vervolgens met eenpaarige stemmen geresolveerd, deze polder, zoo als dezelve in den ring der nu ten einde gebrachte dijkagie beslooten legd ter onderscheidinge van andere polders, zoo voor nu en in 't ver volg te noemen, de Reigersbergse Polder; ten welken einde die benaaminge zoo in de polders rekeninge, 't opmaaken der obligatien, ordonnantiën enz. altoos zal moeten ge bruikt worden." 15) Dit is niet meer dan een zakelijke vaststelling. Waarom dan juist voor deze naam gekozen? De belangrijkste en veruit de meest kapitaalkrach tige personen, die als eigenaren/opdrachtgevers bij de bedijking betrokken waren, waren J. P. van den Brande en J. A. van de Perre, respectievelijk zoon en schoonzoon van Maria van Reigersberg. Citeren we Nagtglas: "Mr. Johan Pieter van den Brande, ridder-baronet, heer van Gapinge, Krabbendijke, Kleverskerke enz (1734-1793). Des zomers bewoonde hij het, door zijn vader in het mid den der achttiende eeuw vorstelijk aangelegd landgoed St. Jan ten Heere, (gesloopt 1876), waarvan prof. J.W. te Water in 1780 eene Beschrijving in het licht gaf. Deze laatste man nelijke afstammeling der familie was een dwerg in gestalte, maar mocht een reus in rijk dom heeten. Zijn eenige zuster Jacoba van den Brande was gehuwd met den bekenden mr. Johan Adriaan van de Perre van Nieuw-erve." 16) Het belang van de persoon J. A. van de Perre komt onder andere duidelijk naar voren uit het boekje van F. Jilleba over het van de Perrehuis te Middelburg. 17) Maria van Reigersberg was ten tijde van de bedijking overigens zelf ook nog in leven. Zij over leed te Middelburg op 8 oktober 1775. De mededeling van P. J. Aarssen dat zij op het tijd stip van de inpoldering al overleden was, zorgt op dit punt voor enige verwarring. 18) Zowel J.P. van den Brande als J.A. van de Perre zullen als rechtgeaarde, rijke 18de-eeuwse 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 31