kan althans leven verwekken; doch den vervallen staat van eerstgemelden belangrijken tak van
volksbestaan geeft aan alles een doodsch aanzien; mislukte speculatien doen de handel ver
minderen - en ook de winkelnering lijdt daardoor gevoelig. Zoo dat over het algemeen de be
staansmiddelen der Ingezetenen in zeer achteruitgaanden staat zijn, zonder dat eenige opbeu
ring of gunstiger uitzicht voor het toekomende, aanwezig is" (7).
De "kwijnende winkelnering", waarvan de stedelijke autoriteiten melding maakten, de
werkloosheid onder de vele losse arbeiders in de stad en het ontbreken van grootschalige nij
verheid, die eventueel vervangende werkgelegenheid zou kunnen bieden, veroorzaakten in de
jaren '30 een toename van het aantal bedeelden. Gemiddeld 150 a 200 gezinshoofden werden
pernament bedeeld (8). Ieder jaar weer schreven de armbestuurders over een "toenemende be
hoefte". Zo werd over de situatie in 1836 opgemerkt: "De toenemende verarming cfnder de ar
beidende klasse binnen deze stad en de algemene vermagering van den Burgerstand is blijkbaar
uit de meeste opgaven Zoo zijn onder anderen de behoeften van den Algemeenen Armen
grooter geweest dan in het vorige jaar(9). Twee jaar later werd wederom gesproken
over een "toenemend verval der mindere volksklasse" (10).
Volgens de tijdgenoten werd de toenemende armoede veroorzaakt door de agrarische depres
sie en de stagnerende nijverheid. Ook andere factoren speelden een rol. De demografische
groei - in 1820 telde Goes een kleine 4.500 inwoners, dit aantal was in 1845 opgelopen tot
ruim 5.500 - droeg zeker mede bij tot de verarming (11). De prijsdaling van de agrarische pro-
dukten leidde niet tot dalende kosten van levensonderhoud. De prijzen van de op de stedelijke
markt aangevoerde produkten vertoonden gedurende de periode 1830-1845 eerder een lichte
stijging (12). Ook deze prijsontwikkeling werkte ongetwijfeld nadelig voor vele stedelingen.
Een beeld van de omstandigheden waaronder een groot deel der Goese bevolking leefde
wordt geschetst door de medicus K. Broes van Dort. Hij constateerde een zeer hoog sterfte
cijfer onder met name de minder bedeelden in de stad gedurende de periode 1830-'60. De ge
middelde leeftijd van de inwoners bedroeg iets meer dan 25 jaren en lag hiermee 5 jaren onder
het landelijke gemiddelde (13). Jaren met uitzonderlijk hoge sterftecijfers waren 1832 en
1846-'47 (14). Als belangrijkste oorzaken zag de schrijver de slechte woonomstandigheden,
het zeer eenzijdige dieet van de arbeiders en een deel der middenstanders, dat hoofdzakelijk
uit aardappelen, rogge en tarwe bestond (15), de "hoofdelijksche comsumtie van sterken
dranken", die volgens Broes "in deze gemeente buitensporig groot" was (16) en de fatale ge
volgen van besmettelijke ziekten, zoals in 1832-1833 de cholera, die ook in Goes vele slacht
offers eiste (17).
De sociale bovenlaag in de stad werd grotendeels gevormd door mensen in overheidsdienst: ju
risten, hogere belastingambtenaren e.d. Over het algemeen lieden met vaste en hoge inkomens,
wier economische positie veel minder afhankelijk was van de conjuncturele ontwikkeling. Zij
ondervonden naar alle waarschijnlijkheid in veel geringere mate de nadelige gevolgen van het
economische klimaat. Dit kan er op wijzen, dat de sociale kloof tussen hen en de onderste la
gen der samenleving groter werd.
Slechts weinig indicaties wijzen op het bestaan van onrust onder de bevolking of openlijke ge
weldpleging. In de jaarverslagen kon de burgemeester tot zijn tevredenheid constateren, dat
het gedrag van de stedelingen over het algemeen weinig te wensen overliet. De "publieke geest"
noemde hij goed (18). Het beeld dringt zich op van een betrekkelijk stabiele samenleving, die
in de eerste helft der negentiende eeuw een economische stagnatie te zien gaf, zonder dat deze
aanleiding gaf tot serieuze conflictsituaties, die de bestaande orde bedreigden: een situatie, die
37