opstellers van het Reglement Heten zich door twee hoofdgedachten leiden: enerzijds een stre ven naar maatschappelijke stabiliteit, waarbij de kerk een essentiële functie kon vervullen in zoverre zij de vaderlandsliefde en deugdzaamheid onder de leden moest bevorderen en ander zijds een behoefte aan een Christendom boven geloofsverdeeldheid, een godsdienst van de re delijk denkende mens. Voorkomen moest worden dat theologische geschillen op de spits wer den gedreven en de eenheid van de kerk in gevaar zouden kunnen brengen (2). Ondanks het feit dat het Reglement de mogelijkheden beperkte om vanuit de plaatselijke ge meente invloed uit te oefenen op de gang van zaken binnen de gehele kerk, werd er in het al gemeen naar gestreefd ook op gemeentelijk niveau een "maximale homogeniteit in sociale sta tus en godsdienstige gezindheid" onder de kerkeraadsleden te realiseren. Zo moesten ouder- Hngen behoren tot de "achtenswaardigste, kundigste en voornaamste" leden der gemeente. Soortgelijke restricties waren verbonden aan de bekleding van de functies van notabele en kerkvoogd (3). We moeten nagaan in hoeverre dit streven naar een maximum van gelijkgerichtheid in sociale status en geloofsovertuiging binnen de Goese gemeente gestalte krijgt. De bestuurlijke macht berustte bij de kerkeraad, vóór 1831 bestaande uit 8 ouderlingen en 8 diakenen. Het beroepen van predikanten en de verkiezing van kerkeraadsleden was reeds sinds het einde der zestiende eeuw in handen van een "collegium qualificatum", gevormd uit een tweetal leden van het stadsbestuur en de gehele kerkeraad. In 1831 kwamen deze rechten ge heel in handen van de kerkeraad, terwijl in hetzelfde jaar het aantal ouderlingen en diakenen op elk zes werd bepaald. Ook het beheer van de kerkeHjke goederen was grotendeels in handen van leden der kerkeraad. Vanaf 1810, toen de scheiding tussen kerk en staat in Goes werd doorgevoerd, traden o.a. de praeses en scriba van de kerkeraad als kerkmeesters op. Zij werden bijgestaan door een drietal commissies, bestaande uit kerkeraads- en gemeenteleden. Pas in 1835, toen de administratie van de Goese gemeente onder toezicht van het provinciaal college werd geplaatst, werden de kerkmeesters en de commissies vervangen door een apart coHege van kerkvoogden, dat, gekozen door het in 1821 ingestelde coHege van notabelen, los van de kerkeraad stond (4). Vóór 1835 waren de bestuurlijke en administratieve taken dus grotendeels in handen van de zelfde personen: de predikanten, ouderlingen en diakenen (5). In tabel II is aangegeven welke de maatschappelijke positie van de kerkeraadsleden gedurende de periode 1825-1835 was. Tabel II. Naamlijst kerkeraadsleden 1825-1835, met vermelding van beroep, eventuele hoofdelijke omslag in 1835 en andere functies in de kerk. A. Ouderlingen. Naam beroep Omslag Andere functie J. de Backer Off. just. f. 29,- kerkvoogd F. N. v.d. Bilt Pres. recht 29- kerkvoogd notabele J. Boddingius Rentenier M. Boddingius Zilversmid 8- notabele A. Bosdijk Particulier 8- G.F. Callenfels Arts 12- J. J. van Deinse Advocaat 20- 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 47