12,-
5-
J. de Fouw
W. Ros
T. Snoep
C.P. Soutendam
C. P. Soetebier
P. Somer
A. Steendijk
D. Steendijk
G. Sterk
D. Vervenne
Penningmeester
Drukker
3-
8
Zilversmid
Koopman
Particulier
Wijnkoper
Apotheker
Wijnkoper
Winkelier
Negociant
17,-1
8
8,
8.
(6).
Uit de samenstelling van de bijzondere kerkeraad blijkt, dat het grootste deel der leden af
komstig was uit de bovenlaag der stedelijke samenleving. Voor zover de ouderlingen in 1835
nog in leven waren, werden zij aangeslagen in de hogere tot hoogste belastingklassen. Ook de
leden van het college van notabelen, die toezicht hielden op de financiële administratie, en die
van de kerkvoogdij waren voor het merendeel afkomstig uit dezelfde maatschappelijke kringen.
Ook op politiek gebied waren de kerkbestuurders invloedrijk. Gedurende de periode 1825-
1835 bestond de gemeenteraad bijna uitsluitend uit mensen, die in de Hervormde Gemeente
een belangrijke functie bekleedden (7).
De sociale samenstelling van het college van diakenen was meer heterogeen, doch ook onder
hen bevond zich geen enkele vertegenwoordiger uit de onderste maatschappelijke laag.
De invloed van de gemeenteleden was zeer beperkt. De Hervormde Gemeente telde in de
periode 1820-1835 gemiddeld 3.700 a 3.800 doopleden en een kleine 1.300 lidmaten (8).
Zeker niet alle mannelijke lidmaten waren stemgerechtigd tot de jaarlijkse verkiezing van het
college van notabelen. Nadrukkelijk bepaalde het provinciaal regelement, dat alleen die leden
stemrecht hadden, die in de gemeenten waar dezelve plaats heeft, in den hoofdelijken
omslag zijn aangeslagen" (9). Deze bepaling beperkte het aantal stemgerechtigden tot 330 in
De kerkeraad had al met al een machtige positie. Hij was belast met het bestuur der gemeente
en had tevens grote invloed op het beheer der kerkelijke bezittingen. Hij had het recht de eigen
leden te kiezen en een predikant van eigen keuze te beroepen, geheel buiten de lidmaten om.
Droegen deze rechten en de betrekkelijk homogene sociale samenstelling van de kerkeraad niet
bij tot een gelijkgezindheid in geloofsovertuiging onder de kerkbestuurders? Lag hierin geen
verklaring voor het in de periode vóór 1835 ontbreken van conflicten binnen de kerkelijke ge
zagsorganen? Het had er tenminste alle schijn van. De houding van de kerkeraad tegenover de
hogere kerkelijke instanties was loyaal. Besluiten van bovenaf werden geaccepteerd. De in
voering van het Algemeen Reglement ontlokte geen enkel woord van protest, doch werd
slechts "voor notificatie" aangenomen (11). Twee jaar eerder, in 1814, toen van hogerhand
werd verzocht nauwkeurig toe te zien op de handhaving van de EvangeHsche Gezangen, gaf de
kerkeraad te kennen hieraan gehoor te zullen geven (12).
Moeilijkheden bij de benoeming van kerkeraadsleden leken zich niet voor te doen. De keren,
dat een ouderling of diaken voor zijn functie bedankte, geschiedde dit uit praktische overwe
gingen. Van een principiële weigering horen we niet (13).
Toen in 1834 de Synode aan alle kerkbesturen een brief verzond, waarin verzocht werd"
met verdubbelde aandacht toe te zien, zoo ter eener zijde op het gedrag der leeraren, als ter
andere zijde, op alle woelingen van onruststokers en geheime opruyers" was het enige com
mentaar van de kerkeraad: "zal aan voldaan worden" (14).
1835 (10).
45