Het gedrag der predikanten gaf de Goese autoriteiten geen reden tot bezorgdheid. Ieder jaar
moest de burgemeester aan de gouverneur van Zeeland verslag uitbrengen over de gedragingen
en opvattingen der plaatselijke geestelijkheid. Tot zijn tevredenheid kon hij constateren, dat
de Hervormde predikanten als "getrouwe herders van hunne gemeenten en goede onderdanen
des Konings" konden worden beschouwd" (15). Er bestonden volgens hem "geene redenen om
hen te verdenken dat zij verkeerden Godsdienstijver zouden aanmoedigen of voorstaan"(16).
Onder "verkeerde godsdienstijver" verstonden de autoriteiten ongetwijfeld het optreden van
zeer rechtzinnige predikanten en/of oefenaars, die zich verzetten tegen de vrijzinnigheid in ge
loofsovertuiging en kritiek leverden op de vernieuwingen in de kerk en de grote staatsinvloed.
Lieden van wie gevreesd werd, dat zij een groot deel van het volk voor zich wisten te winnen
en de rust in de kerk dreigden te verstoren.
De predikanten in Goes waren loyaal en leken zich tegen een te nauwgezette interpretatie van
de Hervormde leer te keren. E. B. Swalue (predikant 1835-1849) sprak over het geloof als een
"oefening" en beschouwde niet alleen de afgescheidenen als "geestdrijvers", doch een ieder,
die de leer van de predestinatie te veel op de voorgrond plaatste, maakte zich in zijn ogen
schuldig aan hoogmoed: "Zij behooren tot die hoogmoedigen Piëtisten, die anderen veroorde
len, en zich zeiven zalig sprekenDe Hervormde godsdienst beschouwde hij als een leer,
welke die der redelijkheid en waarheid naar den Bijbel is". Slechts "het waar geloof en ge
zond verstand" kon zijns inziens winnen van de "dwalende dweperij en onverdraagzamen
Godsdienstijver" (17). Ook de andere predikant, W. L. van Oosterzee (1821-1860) keerde zich
tegen een te letterlijke interpretatie van de leer: "Wij hebben nooit catechismen, formulieren
en bepalingen van mensen met Gods woord gelijk gesteld. Wij hebben nooit om woorden, om
tittels en jota's getwist" (18). Terugblikkend op zijn 25-jarige ambtsperiode stelde hij: "Ik
wist het, mijne Hoorders! toen ik tot u kwam; ik zag het al dien tijd, hoe bij sommigen,— zij
het uit eene verkeerde denkwijze, uit vooroordeel, uit hoogmoed, of uit bekrompenheid, uit
vreesachtigheid, uit gevoel van geringheid, het denkbeeld bestond, dat het Evangelie niet allen
betreft. Dit was in mijn oog eene schrikkelijke dwaling(19).
Conflicten tussen de kerkelijke machthebbers traden niet aan de oppervlakte.
Het recht van de kerkeraad praktisch alle zaken in de gemeente te regelen en de eigen leden te
benoemen leek niet alleen een grote mate van sociale homogeniteit, maar bovenal een sterke
religieuze consensus te garanderen. Niet zonder trots merkte Swalue in 1837 op, dat de ortho
doxen in Goes nooit veel invloed hadden gehad: "Reeds voor meer dan 50 jaren openbaarde
zich alhier die geest, welke de Leeraren van de Godsdienst van onregtzinnigheid verdacht
De hoofden dezer oppositie wenschten invloed in Kerkelijke Zaken, hetwelk hier niet gelukte,
tot groot voordeel der gemeente want waar men dezulken in Kerkeraden had kwam ver
warring...." (20). Het was dan ook geen toeval, dat behoudens één uitzondering geen enkele
kerkbestuurder in Goes meeging met de afscheiding (21).
Uit de woorden van Swalue bleek, dat er vóór 1835 zeker wel sprake was van ontevredenheid
over de gang van zaken in de Hervormde Gemeente. Deze bleef echter beperkt tot leden, die
uitgesloten van invloedrijke machtsposities in de kerk, hun stem niet konden laten doorklin
ken. Over hun identiteit is weinig bekend. Wessels maakt melding van het bestaan van oefen
gezelschappen in Goes en op Zuid-Beveland omstreeks 1822-1823, die aan verschillende kerk
besturen het verzoek richtten "....om zekere predikanten, van wien een goede reuk van recht
zinnigheid uitging, eens te doen optreden". Deze verzoeken werden echter afgewezen (22).
Ook zou de beweging van J.W. Vijgeboom, die in 1822 in Axel een "Herstelde Kerk van
Christus" had gesticht, in Goes de nodige sympathisanten hebben gevonden:
46