In de jaren 1846-1848 leverde ook Goes haar aandeel aan de emigratie naar N-Amerika. Vol gens de officiële opgaven van het stadsbestuur vertrokken in totaal 77 personen (18 gezins hoofden 14 vrouwen en 45 kinderen) van wie maar liefst 71 tot de Afgescheiden Gemeente behoorden: een in vergelijking met de rest van het land en de provincie hoog percentage af gescheidenen (28). Op de emigratielijsten treffen we de namen aan van een aantal leden uit onze onderzoeksperiode. Als vermoedelijke reden van vertrek zag het stadsbestuur de "Gods dienstige gevoelens". Ongetwijfeld speelden echter ook materiële factoren een rol. De maat schappelijke positie van de afgescheidenen werd als "matig gegoed", "onvermogend" of "ont bloot van middelen" gekwalificeerd. De aanslagen in de personele belasting variëerden van f 5,40 (klasse 21) tot f 1,20 (klasse 23). Eén gezinshoofd viel zelfs buiten iedere belasting klasse (29). Lijsten van door de diakonie pernament ondersteunden zijn helaas niet beschikbaar. Uit de no tulen van de diakonie blijkt echter welke personen tijdelijk voor materiële onderstand in aan merking kwamen. Gedurende de periode 1825-1835 kreeg geen van de afgescheidenen inciden tele steun (30). Opgaven van het Burgerlijk Armbestuur zijn wel aanwezig. Ieder jaar werd door het armbe stuur een zogenaamde "Winter- en Zomerrol" opgemaakt, waarop de namen van de personen, die gedurende een periode van 2 a 3 maanden op een uitkering konden rekenen, werden ver meld. Over de periode 1825-1835 bevonden zich geen afgescheidenen onder deze permanent bedeelden (31). Kohieren van de personele belasting zijn niet beschikbaar. Dit is jammer gezien het feit, dat ook de minder draagkrachtigen in deze belasting, die geheven werd op basis van de huurwaar de der woning, werden aangeslagen. We moeten ons behelpen met incidentele gegevens uit het archief van de stedelijke ontvanger, zoals een lijst uit 1831 waarop de namen van een aantal mensen staan vermeld, die reclameerden tegen de hoogte van het aanslagbedrag. Onder hen waren zeven afgescheidenen, die wegens "onvermogen" niet konden betalen (32). Met behulp van deze gegevens kunnen we de maatschappelijke positie van de afgescheidenen in kaart brengen. Willen we deze vergelijken met die van de gehele stadsbevolking in 1840, dan moeten we hetzelfde procédé volgen: voor zover achter de naam van de kinderen, die niet in tabel IV zijn opgenomen, een beroep staat vermeld, zijn ze in het onderstaande lagensche- ma verwerkt. Het betreft hier slechts een drietal personen. De vrouwen zonder beroep en de weinigen, die vóór 1840 zijn overleden, zijn niet in het schema opgenomen. Tabel V. Verdeling afgescheidenen over de drie lagen in 1840. Laag I. Laag II. Kleermaker Slager Koetsier Schilder Hovenier Visser Horlogemaker 1 1 2 1 1 1 2 Boomkweker Visverkoper Zoutzieder Koperslager Broodbakker Boekbinder 4 1 Schipper Winkelier Hoedenmaker 22 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 59