Noten:
Inleiding.
1. A. M. Wessels, God ons een schild. Uit het kerkelijk leven der Gereformeerde Kerken op Zuid-Bevcland
1836-1936 (Goes, 1936) 17.
A. G. Eggebeen, Honderd Jaar Gereformeerde Gemeente Goes (Goes, 1972) 54. Filoclesius, Iets betref
fende de geschiedenis der Christelijke Geref. Gemeente te Goes, herdacht bij haar 50 jarig bestaan
Goes, 1886) 9. H. M. Stoppelenburg, De Gereformeerde Gemeente te Goes, korte schets van haar
ontwikkelingsgang ('s-Gravenhage, 1951) 4.
2. Zie bijv. Wessels, God ons een schild, 23-26 en Eggebeen, Honderd Jaar, 54 ev.
3. A. M. Wessels, Een merkwaardig vijftal (Vianen, 1969) 20: "Het grootste deel van de Afgescheidenen
behoorde tot de kleine burgerstand of boerenbevolking. Niet vele rijken, niet vele edelen waren er
onder hen. Integendeel, in den regel moesten zij hard werken om aan den kost te komen en voor hun
gezinnen het dagelijks brood te verdienen".
1. I. J. Brugmans, Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 19e eeuw (Den Haag,
1956) 222-227, 762-771 en 889-892. Brugmans geeft voor de jaren 1816 en 1819 een volledig over
zicht van de stedelijke nijverheid: de bedrijven, aantallen werknemers, afzetgebieden, gemiddelde ver
diensten, de economische situatie etc. De statistiek van 1843 is veel beknopter. Er werd bijvoorbeeld
geen enkele vraag gesteld naar de economische toestand waarin de ondernemingen verkeerden. De sta
tistieken geven een indruk van de economische structuur van de stad. Bij de beoordeling van de econo
mische situatie moeten we ons ervan bewust zijn dat de jaren, waarin de enquêtes werden gehouden,
economische dieptepunten waren (zie: Brugmans, statistieken, XX1-XXII en XXIX -XXXII).
2. De beroepen "hovenier", "koemelker" e.d. spreken voor zich. Minder duidelijk is echter in welke sec
tor de zeer omvangrijke categorie "arbeiders" werkzaam was. Het is waarschijnlijk, dat een deel van
deze losse arbeiders een bestaan vond in de agrarische sector.
3. P. J. Bouman, Geschiedenis van den Zeeuwschen landbouw in den negentiende en twintigste eeuw en
van de Zeeuwsehe Landbouw-Maatschappij 1843-1943 (Wageningen, 1946) 58, 138, en 143-144.
In 1819 was de verhouding bouw-/grasland op de Bcvelanden 3:2; in 1849 was deze 8:3.
4. Ibidem, 145-146.
5. P. R. D. Stokvis De Nederlandse trek naar Amerika 1846-1847 (Leiden, 1977) 29, 208-209. In totaal
vertrokken in de periode 1839-1847 ruim 430 gezinshoofden en alleenstaanden uit Zeeland. Voor het
merendeel betrof het arbeiders, landbouwers en kleine zelfstandigen. 42% van de Zeeuwsehe emigran
ten was behoeftig (landelijk 22%). Slechts 6%van de Zeeuwen was welgesteld (landelijk 13%). Deze
cijfers tonen aan, dat de armoede de belangrijkste impuls tot de emigratie was.
6. Bouman, Zeeuwschen Landbouw, 51 tn 130-132.
7. GAGoes. Archief Stad, inv. nr. 538, correspondentie, volgnr. 135.
8. De bedelingscijfers in: GA Goes, Archief Stad, inv. nrs. 530, 534, 539, 544, 548, 553, 557, 562, 567,
correspondentie, volgnrs. 191, 181, 285, 280, 122, 196, 134, 166 en 188.
Hieronder volgt een overzicht van de aantallen permanent bedeelden vanal 1832:
Deze aantallen hebben betrekking op zowel de door het armbestuur als de door de diakonie onder
steunde armen. De interpretatie van bedelinascijfers stuit op enkele moeiliikheden. Zo kan uit het feit
dat in een bepaalde periode meer werd bedeeld niet zonder meer worden afgeleid, dat de armoede even
redig is toegenomen. Als er bijvoorbeeld meer geld beschikbaar komt, kan er ook meer worden bedeeld
(zie: J. M. M. de Meere, Economische ontwikkelingen en levensstandaard in Nederland gedurende de
eerste helft van de negentiende eeuw ('s-Gravenhage, 1982) 42 ev.
Hfd.1.
1832:242
1833;143
1834:146
1835:158
1836:176
1837: 181
1838: 176
1839: 181
1840: 179
60