In Heinkenszand werden de traditionele dorpsneringen beoefend, zoals bakker, kleermaker, klompenmaker, aannemer, schoenmaker, smid, slager, enzovoort. Van Renterghem vermeldde in zijn aantekeningen op welke wijze men de Heinkenszandse middenstand tegemoet moest treden. In Heinkenszand bevonden zich van vrijwel alle beroepen minstens twee beoefenaars. Om geen verdeeldheid te zaaien moest men zijn bestellingen en opdrachten heel precies over de verschillende vakbroeders en over geloofsgenoten verdelen (12). Industriële bedrijvigheid was er ter plaatse vrijwel niet. De meestoof De Vijf Wegen was in 1901 met veel verües opge heven. Aan het einde van de vorige eeuw bestond een tijdje de bierbrouwerij de Nijverheid, op gericht in 1875. In 1910 werd een bedrijf voor machinale houtbewerking opgericht (13). Dankzij een middenstandsenquete in 1909 zijn we over de dorpsneringen vrij goed ingelicht. Vanuit België hadden zich in voorgaande jaren diverse klompenmakers in de gemeente ge vestigd, die per persoon per dag zo'n 12 tot 15 klompen maakten. Hun produkten werden uit gevoerd naar Middelburg, Goes en Rotterdam. De bakkers kochten hun meel bij de boeren, of op de markt te Goes, terwijl vanuit Middelburg "stoommeel' ingevoerd werd. De slagers koch ten hun vee rechtstreeks bij de boeren, terwijl de smeden hun meeste werk vonden in reparatie van kachels en landbouwwerktuigen, het maken van ploegen, en het beslaan van paarden. Van de overige bedrijven zijn geen bijzonderheden te vermelden (14). Het merendeel van de bewo ners van de gemeente vond zijn werk in de landbouw. Pas toen het bezoek aan de Ambacht school te Goes meer algemeen werd breidde het aantal beroepen zich wat uit (15). Op het gebied van de landbouw namen de verdiensten na de grote landbouwkrisis geleidelijk toe (16). De enquete van 1909 signaleerde geen armoede voor boer en arbeider in Heinkens zand, mits men werken wilde. Vaste arbeiders hadden winter en zomer emplooi. De groeiende groep losse arbeiders had aan polderwerk en het telen van eigen groente op kleine tuintjes een redelijke aanvulling op zijn inkomsten. De belangrijkste produkten die verbouwd werden waren granen, die verhandeld werden op de dinsdagmarkt te Goes, aardappelen, die naar Rotterdam of Amsterdam gingen, en suikerbieten, die naar de Brabantse suikerfabrieken afgevoerd wer den. In de veeteelt werd gemest voor de Rotterdamse markt en ook voor export naar België. Jonge paarden werden vooral naar Zuid-Duitsland geëxporteerd. Een klein aantal boeren was aangesloten bij de boterfabriek te 's-Heer Arendskerke; het merendeel van de boeren echter verkocht zijn zuivelprodukten aan de boerderij, of bij de plaatselijke winkeliers (17). Aan deze periode van betrekkelijke welvaart kwam aan het begin van de dertiger jaren een abrupt einde. In de vorige eeuw werden op landbouwgebied diverse organisaties in het leven geroepen, voor al van de zijde van de werkgevers. Allereerst bestond er ter plaatse een grote Z.L.M.-afdeling, die in 1878 reeds 352 leden telde (18). Verder waren er diverse organisaties die zich bezighiel den met de aankoop van zaden en meststoffen (19). Uiteraard bestond er ter plaatse ook een Mussengilde, dat in 1889 (her-?) opgericht werd, en 14 jaar later ontbonden werd (20). Ten be hoeve van het assureren van vee waren ook diverse instanties werkzaam (21). Voorts is nog het vermelden waard de oprichting van een Geitenvereniging Veredeling van het Geitenras, die bij de oprichting in 1910 19 leden telde (22). Eén jaar later werd een Groente teeltvereniging opgericht, terwijl er in 1920 een tuinbouwvereniging bestond voor Heinkens zand en omstreken (23). Hierna zullen we nog de volgende verenigingen behandelen die zich op landbouwterrein bewogen: Vereniging tot Bevordering van de Verkrijging van onroerend Goed door Landarbeiders te Heinkenszand, de afdeling van St. Deusdedit, een afdeling van de Christelijke Landarbeiders- bond, en tenslotte de Nationale Bond van Landbouw en Maatschappij, die aan het einde van de jaren dertig te Heinkenszand veel aanhang had. 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1983 | | pagina 81