van nog geen 15 jaar. Conform het landelijke beeld wordt de bevolkingsgroei in het
midden van de 19e eeuw ook in Kortgene evenwichtiger.
Hoe manifesteerde zich de bevolkingsgroei? De snelle aanwas in het eerste kwart van de
19e eeuw kwam deels tot stand door uitbreiding van het aantal huishoudingen en deels
door toename van het aantal personen per huisgezin. Zo nam van 1807 (het cijfer voor
1815 is niet beschikbaar) tot 1830 het aantal woningen in Kortgene toe van 137 tot 168
en vertoonde de gezinsgrootte gedurende deze periode een groei van 4,9 tot 5,3 (21).
De vraag in hoeverre de economische omstandigheden gunstig waren voor een krachtige
bevolkingsgroei valt buiten het bestek van dit onderzoek. De lang aanvaarde stelling dat
Nederland als geheel in de eerste helft van de 19e eeuw een periode doormaakte van
economische stagnatie is door recent onderzoek evenwel op losse schroeven gezet. Geble
ken is o.a. dat de agrarische sector vanaf 1825/1830 een min of meer trendmatige groei
kende, die pas in de loop van 1870/1880 werd onderbroken (22).
2.3 Huwelijken, geboorten en sterften
Bij een analyse van de evolutie van de bevolkingsontwikkeling sluit een vergelijking van
de huwelijks-, geboorte- en sterftepatronen zeer nauw aan. In tabel 2.2 is de ontwikkeling
van deze variabelen gedurende onze onderzoeksperiode weergegeven.
Voor het berekenen van coëfficiënten is het noodzakelijk dat de jaarlijkse gemiddelden
uit onze tabel worden gerelateerd aan de gemiddelde bevolkingsgrootte van de periode
1813-1854. Omdat we niet beschikken over een continue reeks inwoneraantallen voor
deze periode gaan we uit van de bevolkingsomvang van 1815 (het eerst bekende cijfer in
de onderhavige reeks) en 1854. Deze berekening levert een gemiddelde bevolkingsomvang
op van 815, d.w.z. het gemiddelde van 1815 (670) en 1854 (960).
Op basis van de berekende gemiddelde bevolkingsomvang kunnen vervolgens voor onze
onderzoeksperiode de volgende verhoudingsgetallen worden becijferd:
geboorte-coëfficiënt 48 o/oo;
sterfte-coëfficiënt 34 o/oo;
huwelijkscoëfficiënt 8 o/oo;
coëfficiënt van het geboorte-overschot 14 o/oo.
In hoeverre stroken deze uitkomsten met het beeld voor de provincie Zeeland? Het pro
vinciale geboorte-overschot in de periode 1816-1855 bedroeg 8,5 o/oo (geboortencijfer
42,4 o/oo -/- sterftecijfer 33,9 o/oo (23). Het sterftecijfer sluit vrijwel aan bij het Zeeuwse
gemiddelde, maar het geboortencijfer van Kortgene gaat het provinciale cijfer met meer
dan 5 o/oo te boven. Bij de bespreking van de huwelijksvruchtbaarheid komen we op het
hoge geboortencijfer van Kortgene terug (23).
Hoewel de cijfers van de bevolkingsaantallen van vóór 1828 onvolledig zijn, kan uit de
geboorte-overschotten (tabel 2.2) worden afgeleid dat de snelle bevolkingsgroei na het
vertrek van de Fransen me de het gevolg is van aanzienlijke immigratie. Dit beeld geldt overi
gens voor geheel Zeeland. Volgens Hofstee hangt deze vestiging in de Zeeuwse contreien
nauw samen met de voorafgaande bevolkingsdaling in de periode 1807-1812, die enerzijds
een gevolg is van de sterfte-overschotten en anderzijds te wijten is aan de forse ontvolking
door de oorlogshandelingen rond de Scheldemond (25). Voorts mag worden aangenomen
dat de groeisnelheid van de bevolking na 1815 mede is gestimuleerd door de gunstige agra
rische conjunctuur, hetgeen een vergroting van de werkgelegenheid meebracht.
101