Vergelijking van de Kortgeense met de Havelter leeftijdsopbouw is wegens het ontbreken van een onderverdeling naar klasse slechts gedeeltelijk mogelijk: Verduin berekende in zijn onderzoek alleen een totaalcijfer op basis van de Volkstelling van 1840 (62). In Havelte bedroeg het aandeel van de vrouwen van 2044 jaar in de totale bevolking in 1840 17,2% (cf. Kortgene 23,5%). Vruchtbaarheidsverschillen staan ook in nauw verband met de huwelijksgraad, i.e. het per centage van de gehuwde vrouwen in het totale aantal vrouwen in de vruchtbate leefijds- klassen. In onze paragraaf over de leeftijdsstructuur wees een vergelijking met de cijfers van Nederland en Zeeland uit dat Kortgene een opmerkelijk hoge huwelijksfrquentie ken de voor de leeftijdsklassen van 20-24 jaar en 25-29 jaar (63). Voor Havelte bedroeg de huwelijksfrequentie voor 'alle vruchtbare klassen van 20-44 jaar in 1840 63,2%, tegen bijna 66% voor Kortgene (64). Samenvattend wijst het voorgaande uit dat in Kortgene relatief veel en jong werd gehuwd. De lage gemiddelde huwelijksleeftijd enerzijds en de hoge huwelijksfrequentie anderzijds hebben de leeftijdsopbouw van de Kortgeense gehuwde vrouwen aanzienlijk beïnvloed, vooral de leeftijdsklasse onder de 30 jaar, die als de meest vruchtbare periode van de vrouw kan worden aangemerkt. Jong huwen impliceerde een verlenging van de vrucht bare periode van veel Kortgeense vrouwen met als gevolg de vastgestelde hoge huwelijks vruchtbaarheid. De visie van Buissink dat de leeftijdsopbouw als verklaring voor de ver schillen in de huwelijksvruchtbaarheid nagenoeg geen rol speelt, komt dan ook niet met onze voorgaande bevindingen overeen. Ook de zuigelingensterfte kan de huwelijksvruchtbaarheid aanmerkelijk beïnvloeden. Het gaat hier om de invloed van de zuigelingensterfte op de huwelijksvruchtbaarheid door het afbreken van borstvoeding (65). Tijdens de zoogperiode is de vrouw verminderd vruchtbaar door een verkleining van de kans op hernieuwde ovulatie; het afbreken van de lactatieperiode door vroeg overlijden van het kind leidt derhalve tot versnelde kans op ovulatie. Dat het zogen van kinderen zich kwantitatief weerspiegelt in de gemiddelde lengtes van de geboorte-intervallen zagen we eerder reeds. Het behoeft geen betoog dat de zuigelingensterfte de geboorte-intervallen sterk kan in korten. Dit geldt vooral voor het zgn. inhaaleffect, d.w.z. wanneer door vroeg overlijden van een kind de eerstvolgende geboorte wordt versneld. De hoge zuigelingensterfte op Noord-Beveland heeft al vroeg de aandacht van artsen ge trokken. Voor Kortgene vonden wij voor de periode 1813-1854 een cijfer van 35-36%; de zuigelingensterfte is de sterfte van het aantal kinderen beneden 1 jaar per 100 gebore nen, gemiddeld per jaar (cf. Nederland in de periode 1840-1850: 22,4%). Oorzaken van deze excessief hoge zuigelingensterfte zijn moeilijk te achterhalen. Naast epidemische sterfte kan een belangrijke verklaringsgrond worden gezocht in de slechte voedingsgewoonten In het akkerbouwgebied op Noord-Beveland was sprake van een omvangrijke arbeiders bevolking (66). De toenmalige arbeidsverhoudingen op het eiland brachten mee dat de vrouwen van landarbeiders in het voorjaar en in de zomer veldwerkzaamheden verricht ten. Dit betekende dat van het geven van borstvoeding aan zuigelingen bijna geen sprake kon zijn en dat de verzorging noodgedwongen aan een oudere zus of andere familieleden moest worden overgelaten; de ondeugdelijke surrogaatvoeding en onbekendheid met hygiëne had grote kindersterfte tot gevolg (67). 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 123