Tabel 5.1. Grootte van de huishoudingen en gemiddeld aantal personen per huishouding in Kortgene, 1807, 1830 en 1840 Grootte van de huishouding Aantal huishoudingen Aantal personen 1807 1830 1840 1807 1830 1840 1 1 2 1 2 2 13 14 15 26 28 30 3 31 33 36 93 99 108 4 27 29 31 108 116 124 5 15 21 26 75 105 130 6 22 19 21 132 114 126 7 7 15 14 49 105 98 8 9 21 13 72 168 104 9 7 5 7 63 45 63 10 5 4 5 50 40 50 11 1 4 11 44 12 1 2 12 24 13 1 13 14 2 28 15 1 1 15 15 137 168 176 683 900 903 gemiddeld aantal personen per huishouding 5,0 5,4 5,1 Bron: Volkstellingen De structuur van de huishoudingen in tabel 5.1 is ontleend aan de Volkstellingen van 1807, 1830 en 1840. Onder een huishouding wordt hier verstaan alle personen die gegroe peerd per huisgezin in de resultaten van de volkstellingen als "blok" staan vermeld. Uit de tabel valt af te lezen dat het gemiddeld aantal personen per huishouding in Kortgene in de genoemde jaren schommelde tussen 5,0 en 5,4. Bij vergelijking met andere uitkomsten past het Kortgeense gemiddelde in een ruimer kader. Zo heeft Klap voor westelijk Noord-Brabant de structuur van de huishoudingen uitvoerig onderzocht. In deze studie vatte hij o.a. de resultaten van een groot aantal on derzoekingen in tabelvonn samen (73). Hij constateerde dat de cijfers van het merendeel der onderzoekingen in de periode 1829-1830 en 1846-1849 "wijzen op een grote mate van homogeniteit van het gemiddelde der huishoudens in het Benelux-middengebied". Het Kortgeense gemiddelde sluit uitstekend aan op dit geografische patroon. Vervolgens bezien we hoe het gesteld is met de frequentie van de grootte van de afzonder lijke huishoudingen. In 1807 woonde in Kortgene meer dan 55% van de bevolking in huis houdens van 6 of meer personen, in 1830: 61,2% en in 1840: 56,5%. Zowel bij de gemiddelde omvang van de huishoudens als bij de huishoudens van meer dan 6 personen vertoonde 1830 een piek. Deze ontwikkeling is te wijten aan de reeds gesig naleerde krachtige bevolkingsgroei na het vertrek van de Fransen uit ons land. De omstandigheden in het grote aantal Kortgeense huishoudingen van 6 of meer personen moeten in economisch slechte tijden abominabel zijn geweest. Een geneeskundige commissie inzake de huisvesting op het platteland van Overijsel rap porteerde in 1850: "Ondoelmatige, merendeels onzindelijke en voor het getal bewoners te kleine woningen, met zeer nabij elkander gelegen slaapplaatsen; zonder regenbakken en met buiten's huis zich bevindende privaten" (74). Voor de grote Kortgeense gezinnen zal het beeld rond het midden van de 19e eeuw niet anders zijn geweest. 123

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 125