Hoofdstuk 4. 51. Buissink, p. 86. 52. Hofstee, De demografische ontwikkeling, p. 92. 53. Verduin, p. 104-105. 54. Schuurman, p. 139-141. 55. Fleury en Henry, zie literatuurlijst nr. 11. 56. Buissink, p. 342. 57. Van Dijk, p. 168. 58. Van Dijk en Roorda, p. 47. 59. Verduin, p. 82 e.v. 60. Buissink, p. 271. 61. Buissink, p. 305. 62. Verduin, p. 74. 63. Zie 3.2. 64. Verduin, p. 74. 65. Verduin, p. 78; Buissink, p. 107; Van Dijk en Roorda, p. 28. 66. Zie ook 3.1 67. Coronel, p. 46. 68. Fokker, p. 214-217. 69. Verduin, p. 82. 70. Coronel. p. 47. 71. Zie 3.7. Hoofdstuk 5. 72. Sücher van Bath, p. 109-116. 73. Klep, p. 52-53. 74. Geciteerd bij Suèr, p. 155. 75. Slicher van Bath, p. 109-116. 76. Hofstee, Korte demografische geschiedenis, p. 14. Hoofdstuk 6. 77. Hofstee, Regionale verscheidenheid, p. 90. 78. Geciteerd bij Zappey, p. 130. Een geniet is in Zeeland ongeveer 0,4 ha. 79. Van de Spiegel, zie literatuurlijst nr. 39. Verklarende woordenlijst: AMPLITUDO: trilling- of slingerwijdte. CONVEX: bolrond. EMPIRISCH: volgens ervaring of waarneming. Een theorie moet een omlijnde empirische referentie bezitten, d.w.z. er moet nauwkeurig worden aangegeven welke verschijnselen of objecten aan de theoretische noties ten grond slag liggen. FECUNDITEIT: het fysiologisch vermogen van de vrouw om te concipiëren, i.e. om be vrucht te raken. FERTILITEITvruchtbaarheid Dit begrip behelst het aantal (levende) kinderen dat feitelijk wordt geboren. FOETALE STERFTE: het afsterven van de vrucht in de baarmoeder. LACTATIE: het zogen, het voeden van het kind aan de moederborst. OVULATIE: eisprong. THEOREMA: wetenschappelijke stelling. Het in het artikel gebruikte theoriebegrip kan in navolging van de Nederlandse methodo loog A.D. de Groot omschreven worden als een systeem van logisch samenhangende, niet strijdige beweringen betreffende een werkelijkheidsgebied, zodanig dat er toetsbare hypo thesen (d.w.z. vermoedens) uit afgeleid kunnen worden. 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 130