De hitte bewoog mij naast den boer vóór op den halvenwagen plaats te nemen. Het ach
tereind was er achterste voor aangebonden en daarop zette zich Kloosterman met een
jeugdigen sprong.
Zoo ontmoette ons de Heer Klap nog niet ver van de hofstede, die om ook wat te zien
zich nog derwaarts had gespoed.
Zijne verbazing was groot over onze hotspartij op de elegante Victoria of breack. Natuur
lijk was onze uitroep "wat hebt gij veel verloren te zien. Zwermen reigers vlogen ons om
de ooren, eene model boerderij zooals we nog niet hadden gezien, de zwaartste varkens,
de prachtigste kalvers, de schoonste koeien, edele paarden en veulens om er de hoed voor
af te nemen en een boerin om te stelen".
Wij heten ZEd. in dien waan, welke eerst wordt opgeheven bij het lezen dezer regelen.
Verder reden wij over Oud Vosmeer terug naar Tholen. Zagen van ter zijde de nieuw aan
gelegde polder van den Heer Tak van Poortvliet en daarna in de verte de grootsche boerde
rijen van den Heer Smit.
Het eiland Tholen is op zich zelf ook wel vruchtbaar en het koren staat er goed maar Zuid
Beveland en Walcheren gaven zoo veel te bezien aan rijkdom van oogst en goede cultuur
dat de korenvelden met de daarop rijkelijk gegroeide graangewassen op andere plaatsen
moeielijk met deze kunnen wedijveren.
Te Bergen op Zoom teruggekeerd leverde de Poppelmenagerie een bijzonder dinertje.
Eerst een behoorlijk mager soepje met wat roode bonkjes ter verbeelding van poulet.
Toen zeer kleine saucijsjes met wat bloemkool. Daarna een klein vierkant stukje van
buiten donker gekleurd vleesch.
Aangesneden was het half bloederig half kleverig en had een natte zoete smaak.
De Heer Klap en ik de een meer dan de ander minder gebruikten er van. Ons gezel
bedankte. Toen nog een half verdroogd stukje kalfsvleesch en daarna wat vruchten.
Als dit een en ander georberd was met een glaasje wijn achtte ik mij verplicht, voor ver
dere gevolgtrekkingen om den Heer Klap er opmerkzaam op te maken wat hij wel zoude
gegeten hebben.
Op zijn best genomen bok- of geitenvleesch. Ik had echter berouw van mijne attentie,
want de opmerking scheen ZWEd. nog al te bezwaren en op te breken. Ten einde dit
zooveel mogelijk te voorkomen hebben wij ons zooveel wij konden van lagchen onthou
den, maar de aandrang daartoe was zoo sterk dat we op den spoor naar Rotterdam met
een heer en dame in een wagon zittende, voor fatsoen de reden wel moesten oplossen,
waarom onze lachlust nu en dan geene grenzen kende.
Bij Dordrecht vertelde ik nog dat ik eens aldaar zijnde zooveel prachtige boerenvrouwen
had gezien uit het Over Maas en Waalsche. Een jongmensch die van onze reis niets af wist
zeide daarop "dit haalt niet bij die op het eiland Walcheren want deze laatste zijn nog veel
schooner".
Een gering bewijs dat wij de schoonste bestanddeelen van de natuur in de omstreken van
Middelburg niet hadden voorbij gekeken.
Gelukkig dat met de ellende welke de Spanjaard over ons land heeft gebracht, zijn
schoonheidstype ten minste daarvan is achtergebleven. Ten duidelijkste te ontwaren in
de prachtige trekken van het schoone geslacht.
Wij kwamen 's avonds om 6 uur te Rotterdam aan en spoorden naar Utrecht onder een
geweldig onweder tijdens hetwelk eene molen te Utrecht opbrandde en twee koeien te
Maarsseveen doodsloegen.
Behouden naar huis gekeerd, hebben wij de aangenaamste herinneringen zoowel voor
hetgeen we mogten zien, het gezellig verkeer en wat we voor ons stoffelijk welzijn hadden
gebruikt, zonder dat bok of geit hierop nadeelige gevolgen hebben uitgeoefend.
Aldus zoveel mogelijk naar waarheid opgemaakt, voornamelijk naar de aanteekeningen
door den Heer Klap in schrift gesteld.
Huize Doornburgh, den 6^e Juli 1884. (get.) J.M. van Haersma de With
16