Dat schoonschuren van havens schijnt onze voorvaderen vaak voor grote problemen te
hebben geplaatst. Niet zelden werden delen van havens afgedamd om spuikommen te
vormen die men bij opkomend water via inlaatsluizen vol het stromen om ze dan bij eb
weer te kunnen laten leegstromen. Door de kracht van het terugstromende water moest
dan de haven worden schoongespoeld.
Daarbij kwam dan vaak dat men die waterkracht tévens ging benutten voor het aandrijven
van een molen, een getijdewatermolen (7).
Wanneer C.A. van Swigchem het heeft over 'Molenwater', vraagt hij zich af of het funge
ren als molenreservoir wel de meest oorspronkelijke functie van deze kommen is geweest.
Hij zegt dat men de ten behoeve van het 'bewaren' van de haven aangelegde kostbare
houder wel mede productief heeft willen maken voor een watermolen, maar hij voegt er
aan toe dat een houder dus ook zonder molen denkbaar is (8). (In hoeverre er sprake
was van 'aanleggen' van houders laten we nu maar in het midden.)
Dat het schuren van de haven als regel nummer één was, zien we ook in een boek als de
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Zeeland, II, waar we bij Tholen over
het Molenwater lezen: 'Dit water dient om de Haven te schuuren, en de Molen om, des
noodig zijnde, wanneer de andere Moolens door gebrek van Wind geen dienst kunnen
doen, Koom te maaien' (9).
Ook is veelzeggend dat A. Tutein Nolthenius melding maakt van het feit dat hij spuibas-
sins op de eilanden heeft gevonden 'o.a. op Schouwen-Duiveland, waar echter geen enke
le getijmolen gevonden werd' (10).
Het inrichten van een spuikom is dus niet steeds (of wellicht niet altijd aanstonds) gepaard
gegaan met het in werking stellen van een getijdemolen.
1-3 Achterhaven en Zoute Vest
't Gebeurde in het jaar 1417 dat de stad Goes van Jacoba van Beieren toestemming kreeg
om poorten te bouwen en vestingwerken aan te leggen (12). Daarop zullen de grachten
of vesten zijn ontstaan. Of er meteen een verbinding tot stand gekomen is tussen het
gedeelte van de vest dat ook wel wordt aangeduid als Zoute Vest met de achterhaven,
is ons niet bekend, 't Kan zijn dat dit pas later gebeurd is.
Hoe dit ook zij, in een ordonnantie uit 1497, opgenomen in het eerste van de zogenaamde
'pachterboeken' (13) werd al bepaald dat de pachter van de watermolen de 'noortveste'
28 dagen droog moest laten staan, omdat men 'die voorscreven noortveste uuytdoen ende
diepen wille ende die vestmuyer verscoyen ende repareren ende oic dat dijxken te
hooghen'.
In het al eerder genoemde deel van de Tegenwoordige Staat wordt gezegd: 'Door middel
van een Sluis, onder den gemelden Molen, heeft de Agterhaven gemeenschap met de Kaai,
aan welker Westzijde op den Noordwesthoek zij legt. Zij ontlast zig door de Sluis van den
Koornmolen in de Kaai, en brengt het water, 't welk zij met den Vloed uit dezelve ont
vangt, in de Zoute Vest over. Dit Water, anders het Molenwater genaamd, legt aan de
Noordwestzijde tegen de Wallen der Stad aan' (14). Dit werd geschreven in of omstreeks
1753. Sinds wanneer de situatie zo al was, wordt er niet bij gemeld.
Een 'PlatteGrond Van De Kaay en het MoolenWaater der Stad Goes' van de stadsarchitect
J.F. Metzger uit 1807 verdeelt het molenwater in een 'Stadsyde' en een 'Noordsyde'.
14 Havenverbetering
Aan de andere kant zijn er meerdere gevallen van verandering of verbetering bekend van
de haven, de uitweg naar 'den Diepen', zoals dat wel aangeduid werd.
R.A.S. Piccardt verhaalt daar een en ander over (15). En ook in de Tegenwoordige Staat
kunnen we er over lezen (16).
20