Ill De inrichting III-l Molen en gebouw In onze 'Dateringsvragen' kwamen we tot de veronderstelling dat 'de' getijdemolen om streeks 1483 gebouwd moet zijn geweest. We zagen dat de molen in 1554 geheel afbrand de en weer moest worden opgebouwd. In het hierna volgende willen we ons nu bezighouden met de moleninrichting/het molen gebouw door de jaren. III-2 Begin onduidelijk Uit de tijd tot 1641 is ons vrijwel niets bekend over de uiterlijke verschijningvorm van de molen. Geeft het molensymbooltje op de tekening uit 1585 met een rad aan de buitenzijde de werkelijkheid van dat moment weer? Of heeft C.A. van Swigchem gelijk wanneer hij be weert dat hij op de plattegrond van Jacob van Deventer (uit omstreeks 1550) in het gete kende gebouw op het einde van de haven het in hoofdzaken nog altijd aanwezige gebouw herkent (1)? We kunnen het niet met zekerheid zeggen. III-3 Na de brand van 1554 Omdat de herbouw na de brand van 1554 zo'n dure aangelegenheid was, werd uitstel van betaling van de pachtsom aan Karei V gevraagd. Behalve aan de grootte van de voor de bouw benodigde som (2000 Carolus guldens) kunnen we ook aan de duur van de bouw zien dat het om een voor die tijd grote onderne ming ging. De molen heeft van 18 mei tot 20 november niet kunnen werken (2). Later bleek dat de door Karei gegeven kwijtschelding - voor drie jaar geheel en voor de volgende drie jaar voor de helft - niet genoeg was, want in 1571 verzoekt de stad weer om kwijt schelding, nu voor zes jaar (3), o.m. vanwege de - kennelijk nog steeds drukkende - grote kosten voor de herbouw van de watermolen. Uit dit verzoek blijkt dat de stad al twee keer een kwijtschelding gekregen had omdat de stad anders de molens niet had kunnen onderhouden. Er blijkt evenwel ook uit dat de molens allebei veel sterker gebouwd zijn dan ze eerst waren (de windmolen was herbouwd nadat deze 'van ouderdom geheel ver- gaen ende te ruyne gecomen was'). Een grote reparatie vindt plaats in 1578. In het 'pachterboek' vinden we dat in dat jaar de windmolen niet bediend mag worden 'voor ende aleer de watermole gemaect zal zijn' (4). In het eerder aangehaalde artikel in de Prov. Zeeuwsche Courant is sprake van een periode van zes weken, maar we hebben daar elders helaas niets over kunnen vinden. Op 3 augustus 1639 besluit het stadsbestuur onder meer het spui van de watermolen te herstellen. De stadstimmerman Barthel Danckertsen moet er hout voor gaan kopen in Dordrecht (5). Hieruit zullen we wel mogen concluderen dat het ook daarvóór van hout geweest is. Op 26 augustus wordt dit besluit evenwel al weer herzien: men zou het spui toch maar van steen laten maken (6). Al moeten we toegeven dat steen ongetwijfeld minder te lijden zal hebben gehad van de stroomkracht van het water, toch is niet duidelijk wat de preciese aanleiding geweest is dat op een aanvankelijk genomen besluit al na plusminus drie weken teruggekomen werd. Van deze reparatie, die in de zomer van 1640 is uitge voerd, is een bestek bewaard gebleven met een tekening van het spui (7). Het bestek bestaat hoofdzakelijk uit een opsomming van allerlei onderdelen en de maten daarvan. Het werk werd aangenomen door Willem Wens, steenhouwer, en kostte de stad 2500 gul den. De aannemer kreeg vantevoren 300 'rijcksdaelders'. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 27