III-5 Nieuwe verbouwing in 1735 In 1735 vinden weer uitgebreide verbouwingen plaats. Op 6 augustus wordt besloten het spui geheel nieuw te maken aangezien 'de reparatie, die aan voorschreven spey mogte ge- daen werden, door desselfs slegtheyd, van geen effect maar inutil en te vergeefs soude wesen' (11). Uit bewaard gebleven afzonderlijke bestekken voor 'timmerwerck' en 'met- selwerck' uit dat jaar (12) blijkt dat eveneens niet onbelangrijke werkzaamheden aan de moleninrichting en het molengebouw verricht zullen moeten zijn. Diverse nog aanwezige tekeningen, waaronder doorsnedetekeningen (13), kunnen ons een beeld geven hoe één en ander er uitzag. De timmerman moest o.m. het waterwiel, het maalschof, het vloedschof, de sluiszo'lder en het keukentje uitbreken en vernieuwen. De metselaar moest verschil lende muren afbreken die niet goed meer waren en die opnieuw maken. Grote bedragen worden genoemd: voor het metselwerk 925 ponden Vlaams en voor het timmerwerk 740 ponden Vlaams (14). Om aan de benodigde gelden te komen werd besloten dat door iedere Raad een lening gegeven zou worden van 100 ponden Vlaams tegen een rente van 3% (15). III-6 Tobben tot kort na eeuwwisseling In 1740, 1743 en 1747 (16) moeten al weer nieuwe reparaties worden uitgevoerd. En aan het eind van de achttiende eeuw wordt melding gemaakt van reparaties nodig vanwege schade door de zware ijsgang en verwaarlozing door de vorige molenaar (17). In 1802 bevond de molen zich kennelijk weer in een slechte staat, want op 14 augustus vraagt de pachter vermindering van de pachtpenningen tot het eind van de pachtperiode of tot het moment 'dat gemelde Moolen wederom in een beeter Staat zal zijn gebragt'(18). Later in het jaar wordt het pachtcontract met wederzijds goedvinden ongedaan gemaakt en wordt gepoogd een nieuwe pachter te vinden (19). Daar evenwel door niemand anders dan door de vorige pachter iets werd geboden, wordt de verpachting aangehouden. Er wordt een molenaar aangesteld van gemeentewege tegen een overeengekomen maalloon (20), maar dat duurt niet lang, want medio 1803 blijkt de molen weer in de situatie te zijn gebracht 'dat met dezelve behoorüjk kan worden gemalen en graan gebrooken' en wordt opnieuw tot verpachting overgegaan (21). Het blijft tobben. In 1805 wordt de pachter weer een vermindering toegestaan (22). En nadat in 1809 aan Pieter Remijn was toegestaan een rosmolen te bouwen 'voomament- lijk om het gemis der watermolen, welke door de afsluiting der haven is vervallen, te vergoeden' (23), wordt op de 24ste van Lentemaand 1810 besloten 'om vermits het geheel onnut worden van de watermoolen dezer Stad het Moolwerk uit dezelve geheel te doen amoveren en ten behoeve van de stad ten meesten voordele te verkoopen' (24). 1II-7 Nieuwe bestemming In 1850 komt er een akkoord tot stand tussen de gemeente en de Commissie tot de Oeco- nomische Spijsuitdeeling (ook wel Soepkokerij genoemd) waarbij het gebouw van de oude watermolen in gebruik wordt afgestaan aan bedoelde commissie die tot dan toe 'inwoon de' in het Gasthuis (25). R.A.S. Piccardt zegt: 'Toevallig mag het wel heeten, dat de be stemming van dit gebouw immer was en bleef in verband met de voeding der inwoners'. En verder maakt hij er melding van dat het gebouw een heel ander aanzicht heeft gekre gen 'sedert daarop vóór weinige jaren, de torenspits der oude Haven of Donkere Poort werd geplaatst, waarmede ook het uurwerk, dat daarin geplaatst was, behouden bleef (26). We zeggen het C.A. van Swigchem graag na dat het gebouw 'ook al is het door bepleiste ring en veranderingen aan de vensters en de toegang tamelijk ontluisterd, toch altijd nog een opmerkelijke noot vormt in het stadsbeeld van de Goese kaai. Wij hebben hier te maken met een monument dat èn om zijn uiterlijk èn om zijn eerbiedwekkend verleden verdient tot in lengte van dagen bewaard te blijven' (27). 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 29