Omstreeks die tijd zijn ook weegmeesters aangesteld die blijkens een instructie uit 1651
(8) niet alleen op het gewicht moesten toezien, maar ook moesten opletten dat de burgers
meel van hun eigen koren ontvingen. Ze moesten altijd op de molen zijn als de molenaar
er was. Daartoe werden de toegangsdeuren tot de molens zelfs van twee sloten voorzien;
van het ene had de molenaar de sleutel en van het andere de weegmeester.
Vergoedingen voor de molenaar, voor het aanvankelijk laten wegen op de waag en voor de
weegmeester in later tijd vinden we ook in de ordonnanties vastgelegd.
IV4 Eisen aan de pachter
Ook ten aanzien van de persoon van de pachter en van de behandeling van het gebouw is
allerlei in ordonnanties bepaald.
'1497' bepaalt nog dat de pachter een poorter moet zijn of dat hij het moet worden voor
dat hij op de molen komt, maar aan het eind van de achttiende eeuw is deze bepaling ver
dwenen. De pachter noch zijn vrouw mocht varkens of kippen houden, meel verkopen of
brood bakken voor de verkoop.
Verder treffen we bepalingen aan die de verpachting van beide molens, of van één molen
geheel en één gedeeltelijk, aan één pachter en de verpachting van één molen aan meerdere
pachters regelen of onmogelijk maken.
Een andere belangrijke bepaling is die van de borgstelling. De pachter moest zowel voor
de pachtsom als voor 'verswijmenisse' van de molen (zoveel als verwaarlozing) een borg
stellen; in 1798 zelfs twee borgen (9). De namen van de borgen treffen we veelal aan in
de pachterboeken. Wanneer een pachter niet of niet tijdig een borg kon stellen, werd aan
een ander verpacht en moest de eerste een eventuele min deropbrengst aanvullen. Bij de
windmolen is dit enkele malen voorgekomen, maar bij de watermolen zijn we het niet
tegengekomen. Kennelijk werd dat een betrouwbaarder bron van inkomsten geacht.
Ook moest de pachter, in ieder geval tot 1798, een eed (10) afleggen. Hij moest zweren
dat hij zich zou houden aan de ordonnantie en dat hij ieder het zijne zou geven.
Bij slecht weer moest de pachter of de molenaar 'onder ende op die mole' zijn om die te
bewaken. Als er schade ontstond, moest hij die betalen. En voor wat de watermolen
betrof, moest hij er voor zorgen dat bij hoge vloed het Noorddijkje niet onderliep en dat
hij tenminste een bepaald aantal malen per week het spui het lopen, nu eens twee- en dan
weer driemaal, om de haven te schuren.
Over de kosten van onderhoud is in de pachterboeken van vóór 1497 bepaald dat de pach
ter de molen 'in reke ende deke' moest houden, te weten van het kleine werk. Hoewel een
dergelijke bepaling later niet meer met zoveel woorden voorkomt, lijkt het erop dat de
pachter toch nog wel voor schade aansprakelijk kon worden gesteld, aangezien hij een
borg moest stellen mede voor de 'verswijmenisse' van de molen.
Gezicht op een deel van het Goese molenbestand nadat de watermolen buiten gebruik was geraakt,
naar een aquarel (zonder naam) uit de tweede helft van de 19de eeuw. Van links naar rechts zijn de
volgende molens afgebeeld: de korenmolen 'De Vijf Gebroeders', de houtzaagmolen 'De Eendracht',
de korenmolen 'De Koombloem' en de oliemolen De Hoop'.
30