IV-5 Bescherming van de pachter Niet alleen werden er tal van eisen aan de pachter gesteld, hij werd ook op verschillende manieren beschermd. Zo staat er in de ordonnantie van 1497 dat de poorters hun koren niet buiten de stad mochten laten malen. Ze waren verplicht op een bepaalde molen te laten malen omdat al leen dan de molen een bepaalde opbrengst zou kumien behalen. Dit wordt wel aangeduid met de term molendwang of molenban; een dergelijke molen heet dan banmolen. In 1509 is bepaald dat de molenaar voor elk ingevoerd roggebrood 3 groten dient te krijgen (11). En later wordt ook een bedrag ten bate van de molenaar geheven op inge voerd meel, 'mits dat alle het selve proufijct sal wesen voer den huyrder vande windtmole' (12). Boekweit en koren bestemd voor brandewijn mochten alleen op de windmolen gemalen worden. En, om niet meer te noemen, in 1509 treffen we nog de bepaling aan dat de molenaar niet met 'carren ofte anders omme rijden' mag 'omme den luyden het cooren ter moeien aff te halen'. Voorzover niet anders bepaald voor bepaalde produkten moesten de burgers vrij zijn in de keuze tussen de twee stadsmolens. IV-6 Moment voor een monument We zagen dat de pachtopbrengst van de watermolen relatief steeds hoger werd in verge lijking met die voor de windmolen(s), dat het de pachters van de windmolen, in tegenstel ling tot die van de watermolen, meermalen moeite heeft gekost borgen te vinden; dat de windmolenaar in verschillende opzichten extra bescherming genoot. Genoeg om vast te kunnen stellen dat de getijdemolen in de goede tijd, zeker in vergelij king met de windmolen, een rol van niet geringe betekenis moet hebben gespeeld binnen de Goese samenleving. Reproductie van de 'Stads Koom-Molennaar een tekening van J. Bulthuis uit 1793. 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 33