De organisatie van de Orde
De Johannieters dienden de goederen die ze in de loop der jaren in heel Europa verwier
ven, op een doelmatige wijze te beheren om met dé opbrengsten vecht- en verpleegacti-
viteiten in het Heilige Land te kunnen financieren. Daartoe werd een gecentraliseerd,
hiërarchisch bestuurssysteem van tongen, provincies of grootprioraten en commanderijen
ingericht (7). Europa werd verdeeld in acht tongen of linguae. (Fr. langues) die min of
meer met de verschillende taalgebieden overeenkwamen. Elke tong was weer onderver
deeld in provincies of grootprioraten. De "Duitstalige" tong Alemagna bijvoorbeeld telde
er vijf: Duitsland, Bohemen, Hongarije, Scandinavië en Brandenburg (8). Onder de groot
priors die overigens niet op het hoofdkwartier te Rhodos of Malta verbleven maar midden
in hun bestuursdistrict de administratie voerden, ressorteerden de werkelijke bestuurseen-
heden: de commanderijen. Aan het hoofd daarvan stond een commendator of comman
deur. Het is geen militaire functie-aanduiding maar betekent eenvoudig beheerder. In de
Duitse en Nederlandstalige bronnen wordt dikwijls de term Pfleger of Pleger gebruikt (9).
Wordt dus met commanderij allereerst een bezitscomplex bedoeld, men duidt er ook
vaak de behuizing van de commandeur mee aan en de gemeenschap van Ordebroeders die
daarin soms verblijf hield.
De meeste Johannieter commanderijen waren riddercommanderijen. Alle ridders van de
Orde hadden een commanderij tot hun beschikking, met de opbrengsten waarvan ze hun
uitrusting en levensonderhoud moesten betalen. Aangezien ze in het hoofdkwartier of te
velde dienden te verblijven, waren ze slechts zelden op hun commanderijen aanwezig. Het
dagelijks beheer was daarom meestal toevertrouwd aan een rentmeester.
Naast riddercommanderijen waren er ook priestercommanderijen. Deze werden veelal
daar opgericht waar kerken aan de Orde waren geschonken die door priesters bediend
moesten worden, of waar - al dan niet overeenkomstig de wens van de begunstiger - een
hospitaal was opgericht waaromheen een kloostergemeenschap ontstond. De commanderij
van Utrecht waaronder het goederencomplex van Wemeldinge ressorteerde, was zo'n aan
een hospitaal verbonden priestercommanderij, gelegen in het bestuursgebied van de groot
prior van Duitsland.
De commandeur van Utrecht stond in de 15e en 16e eeuw bekend onder de titel balijer
of landcommandeur van Utrecht. Ook veel van zijn collega's heten in deze tijd zichzelf
balijer en hun bestuurseenheid balije noemen, uit prestigeoverwegingen maar ook wel om
onderscheid aan te brengen tussen hun functie en die van de beheerders van dépendances
die eveneens de titel commandeur gingen voeren. Zulke dépendances die men ondercom
manderijen zou kunnen noemen, werden met name gesticht door de grote commanderijen
die na verloop van tijd het beheer over hun verspreide goederenbezit moesten decentrali
seren. De afhankelijke status van deze instellingen klinkt door in de latijnse term
membrum (lid of onderdeel) die er wel in de bronnen voor wordt gebruikt. De comman
derij van Wemeldinge wordt bijvoorbeeld steeds een membrum van het Ordeshuis van
Utrecht genoemd (10).
Het Catharijneconvent en zijn uithof te Wemeldinge
De eerste Johannieter commanderij in het bisdom Utrecht was gevestigd in de gelijknamige
stad. Hij was gewijd aan de heilige Catharina die naast Johannes de Doper als de tweede
patroonheilige binnen de Orde werd vereerd. Vandaar de naam Catharijneconvent. Hoe
wei de oudste vermeldingen in de oorkonden pas uit 1241 en 1248 dateren - ze hebben
betrekking op een Johannieter gasthuis -, neemt men aan dat het convent al voor het
einde van de 12e eeuw is ontstaan (11).
Ridders vertoefden er niet. De bevolking bestond uit priesterbroeders die samen een min
of meer kloosterlijk leven leidden. Mogelijk verbleven er ook wel dienstbroeders of ser-
vientes die met het gesalarieerde personeel in de huishouding werkzaam waren en tevens
de zieken en behoeftigen in het gasthuis verpleegden. Want van meet af aan had men hier
geld en ruimte voor de ziekenverzorging beschikbaar gesteld.
38