beheerd werd. Voor het beheer van een commanderij kwamen in de balije Utrecht alleen priesterbroeders in aanmerking. Nu behoorde volgens de visitatieverslagen tot het gebou wencomplex van het St-Janshuis te Wemeldinge een kleine kapel. Wellicht is deze vóór 1407 opgericht en moest er een priester voor aangetrokken worden die tevens met de administratie van het gehele bezit kon worden belast. Hij kon de missen lezen tot eer van God en de heiligen maar vooral ook terwille van het zieleheil van de begunstigers die voor hun vrijgevigheid een tegenprestatie verlangden in de vorm van gebeden en memoriemis sen. Wie waren die begunstigers? Men dient er van uit te gaan dat de goederen niet door het Catharijneconvent zelf zijn aangekocht. Het is nauwelijks voorstelbaar dat de Johannie- ters, zo zij al extra gelden te investeren hadden, zo'n omvangrijk goed zouden aankopen op een afstand van drie dagen reizen van Utrecht. Het moet daarom via schenking aan het convent toegevallen zijn, en wel - gezien de aaneengesloten ligging van de landerijen - in één of twee keer. Nu konden in deze tijd maar weinig grote boeren en ambachtsheren zich een schenking van meer dan twee tot drie hectare permitteren. Alleen de hoge adel die hier vertegenwoordigd werd door het geslacht Van der Maelstede en de daaraan geparen teerde familie Van Bruelis, was tot ruimere begiftiging in staat. Het merendeel van de commanderijlanden lag trouwens in hun ambachtsgebied in het vierschaarambacht van Kapeüe (20). Behalve dat het bezit mogelijk door één van de leden van het geslacht "vrij" aan het con vent overgedragen is terwille van zijn of haar zieleheil, kan het natuurlijk ook als profes siegeschenk ingebracht zijn door een mannelijk familielid bij intrede in de Orde. Helaas is het een noch het ander te bewijzen en na te trekken bij gebrek aan gegevens in het ar chief van het Catharijneconvent. De commanderij in 1495 Over de geschiedenis van de commanderij tussen 1407 en 1495 is nauwelijks iets bekend. We weten slechts dat in 1478 een zekere Sander van Raey het beheer voerde (21). Hij moet zich wel goed van zijn taak gekweten hebben want de conventualen van het Catha rijneconvent achtten hem in 1483 geschikt om als hun overste op te treden. Hij werd tot balijer of landcommandeur van Utrecht gekozen (22). Hoe de opzet en inrichting van de commanderij van Wemeldinge was, leert ons pas het visitatieverslag uit het jaar 1495. Over de totstandkoming van dit verslag het volgende. In 1493 besloot de grootmeester van de Orde op Rhodos een inspectie te houden van alle commanderijen in de tong Alemagna, het grote bestuursdistrict waarin Duits de voertaal was (23). Juist uit dit gebied had hij sinds het midden van de 15e eeuw weinig contribu ties meer ontvangen, terwijl hij in verband met de Turkse belegeringsdreiging dringend om geld verlegen zat. Twee hoge heren, de grootbalijer Peter Stoltz van Bickelheim en frater Antonio de Actis, commandeur van Puccini in Italië werden met de uitvoering van de inspectie belast. Nadat ze eerst de andere grootprioraten hadden afgewerkt, konden ze in december 1494 aan het grootprioraat Duitsland beginnen. Op de 9e van die maand kwam het tweetal aan in de Zwitserse commanderij Hohenrein. Vandaar trokken ze lang zaam naar het noorden, van de ene commanderij naar de andere, om pas op 2 augustus van het jaar 1495 in Utrecht te arriveren. Hier werd vanzelfsprekend eerst informatie inge wonnen over de financiële toestand en uitrusting van het Catharijneconvent zelf. Omdat de visitatoren niet voldoende tijd hadden om zelf de onderhorige commanderijen ter plaatse te bezoeken, heten zij vervolgens de afzonderlijke preceptores of beheerders één voor één in Utrecht bij zich komen om door hen ingelicht te worden over de hun toe vertrouwde instellingen. Op 9 augustus was broeder Lucas Huet van Wemeldinge aan de beurt (24). Als alle anderen diende hij vooraf ten overstaan van beide heren onder ede te verklaren dat hij hen de waarheid zou vertehen en geen valse gegevens zou verstrekken. Hij deelde mee dat de behuizing in Wemeldinge weliswaar oud was maar nog niet ver- 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 42