vallen. Aan de zijkant van het huis bevond zich een kleine, gerenoveerde kapel met één
altaar dat gewijd was aan de heilige Gallus. Er brandde dag en nacht een kaars voor het
Heilig Sacrament. Veel kerkzilver en andere liturgische kostbaarheden bezat de kapel
niet. Genoemd zijn slechts één vergulde zilveren kelk met een pateen, één missaal, twee
kazuifels en twee tinnen kandelaars.
In het huis zelf had men de beschikking over twee bronzen kandelaars. Voorts werden er
tien bedden met toebehoren aangetroffen. Het servies bestond tenminste uit zes zilveren
bekers, vier zilveren lepels en eenenzestig grote en kleine kannen. Ongetwijfeld heeft
broeder Lucas meer opgesomd, maar de heren volstonden met de notitie dat het huis van
alle andere benodigdheden goed was voorzien (25). Vermeldenswaard bleek alleen nog
de veestapel. Die bestond uit vier paarden en zes koeien.
De functie van de commandeur
In 1495 verbleven er drie St-Jansheren in Wemeldinge: de commandeur en twee andere
broeders (26). Het gezelschap werd gecompleteerd door twee bedienden: een kok en een
huisknecht, die ieder 136 stuiver per jaar verdienden boven de kost. De twee broeders
toucheerden elk 392 stuiver.
Volgens het visitatierapport vervulde alleen de commandeur geestelijke taken, die overi
gens niet veelomvattend genoemd kunnen worden. Alleen op heiligendagen las hij uit
eigen devotie een mis (27). De kapel bezat geen parochie functie maar trok wel af en toe
bezoekers uit de omgeving, blijkens de offergelden die onder de inkomsten van de com
manderij geregistreerd zijn. De opbrengst ter hoogte van 120 stuiver was juist voldoende
om de onderhoudskosten van het godshuis te dekken.
Van de twee medebroeders, die blijkbaar nog niet tot priester gewijd waren gezien het feit
dat ze geen missen lazen, wordt later geen melding meer gemaakt. In een contract uit het
jaar 1508 tussen de balijer en een priesterbroeder van het Catharijneconvent waarin aan
de laatste het beheer van de commanderij voor een periode van tien jaar wordt opgedra
gen - de enige oorkonde betreffende Wemeldinge die in het archief van de balije is be
waard gebleven -, figureert maar één in de commanderij residerende Johannieter (28).
Het is de nieuwe commandeur Goesen van Leeuwen. Een van de voorwaarden waaronder
hij het beheer op zich mocht nemen, was dat de balijer hem tezijnertijd een andere broe
der zou sturen met wie hij een dan geestelick leven diende te leiden. Het lag dus wel in de
bedoeling van de leiding van het Catharijneconvent om aan de religieuze taakvervulling in
de verre commanderij meer gestalte te geven, maar het is de vraag of dat er ooit van ge
komen is. In 1540 toch was de commandeur weer de enige St-Jansheer in Wemeldinge.
Diens verdere verplichtingen staan nauwkeurig in het genoemde contract beschreven. Zo
is ondermeer bepaald dat broeder Goesen de gebouwen zal herstellen en dat hij alle lasten
die op huis en grond drukken, zelf zal betalen zonder daarbij een beroep te doen op het
Catharijneconvent voor financiële steun. Geheel zelfstandig kon hij niet opereren want
voor het verpanden, ruilen of verkopen van commanderij bezittingen diende hij toestem
ming te vragen aan de balijer en het gemene kapittel. Volgens een andere conditie uit de
overeenkomst kwam hij onder de geestelijke jurisdictie te staan van de balijer en de groot
prior die ook wel Duitsmeester werd genoemd. Mocht hij om één of andere reden straf
verdiend hebben, dan zou hij boete moeten doen naar de beschikking van de balijer. En
wanneer de grootprior of diens visitatoren zijn Ordeshuis zouden komen inspecteren,
diende hij hen met hun gevolg hoffelijk en gastvrij te ontvangen. Waarschijnlijk stonden
er met het oog op zulk bezoek extra bedden in het huis gereed. Als er van de tien genoem
de bedden drie tot vijf bezet werden door de commandeur, zijn medebroeders en bedien
den, waren de overige bestemd voor visitatoren en andere hoge heren op doorreis (29).
Het is niet aannemelijk dat er gebruik van gemaakt werd door zieken en andere behoef-
tigen. De groepen paupers die in de 15e en 16e eeuw het platteland afliepen, kwamen bij
klooster en andere geestelijke instellingen doorgaans niet verder dan de poort waar ze
41