100 M
zich met een aalmoes tevreden moesten stellen. Zo ook in Wemeldinge. Een hospitaal
functie vervulde de commanderij hier stellig niet. Alleen de grote stedelijke St-Janshuizen
beschikten over een echt gasthuis (30).
De belangrijkste bepaling uit de overeenkomst betreft de vaststelling van de som geld die
jaarlijks door de commandeur aan zijn overste in Utrecht afgedragen moest worden. De
omvang van het bedrag laat al zien dat het bijeenbrengen en stipt betalen van deze respons
Contributie
Plaats
Oudste
Aantal
Opp.bezit
Inkomsten
Utrecht
vermelding
Broeders
(morgens)
(stuivers)
(stuivers)
HARMELEN
1283
1
81
1.307
499
WAARDER
1288
2
2.070
560
MIDDELBURG
1317
1
24Vz
2.019
560
INGEN
1317
3
191
6.785
2.800
OUDEWATER
1324
1
83
3.253
387
BUREN
1379
1
125
3.500
1.400
WEMELDINGE
1400
3
112
4.626
1.176
fig. 1 De financiële positie van Wemeldinge in 1495, vergeleken met die van de overige, soortgelijke
commanderijen van het Catharijneconvent
plus huizenbezit in de stad
of contributie in wezen de hoofdzaak van de commandeur vormde. Commandeur Lucas
Huet moest in 1495 exact 42 goudgulden en 24 stuiver in Utrecht op tafel leggen, omge
rekend in totaal 1176 stuiver, dat is ongeveer een kwart van de inkomsten van de com
manderij (31). Een dergelijk "batig saldo" kon slechts bij een efficiënte exploitatie opge
bracht worden, als de commandeur maar weinig personen te onderhouden had. Zijn func
tie was eigenlijk die van een rentmeester en de commanderij bleef feitelijk een uithof, ook
al had hij omstreeks 1407 een andere benaming gekregen. Als zodanig was het voor het
Catharijneconvent in Utrecht een rendabel bezit. Vergeleken met de andere, niet-klooster-
lijke commanderijen bracht Wemeldinge heel wat op. Alleen de commandeurs van Buren
en Ingen droegen meer af aan de balijer, maar zij hadden dan ook meer land ter beschik
king dan hun collega in Wemeldinge. In 1508 was diens bijdrage echter geslonken van
ruim 42 tot 30 goudgulden, maar daar kwam bij dat hij elk jaar de losrente moest betalen
die de balijer op het Wemeldings goed had verkocht (32). Wanneer ooit die rente zou
worden ingelost, zou de jaarlijkse contributie weer verhoogd worden tot een bedrag van
40 goudgulden.
De visitatie van 1540
Met de informatie die de visitatoren in de jaren 1494 en 1495 over de financiële en gees
telijke toestand van de commanderijen in de tong Alemagna hadden verzameld, heeft men
op het hoofdkwartier van de Orde weinig kunnen beginnen. Vanwege de Hervormings
troebelen in Duitsland en de desorganisatie van het hoofdkwartier na het vertrek uit
Rhodos tot aan de vestiging op Malta moest men de aanpassing van de contributieheffing
uitstellen. Pas toen de Johannieters op Malta orde op zaken hadden gesteld, konden zij de
schade aan de Europese commanderijen gaan opnemen. Aangezien deze vooral in het door
de Reformatie getroffen grootprioraat Duitsland ernstig leek te zijn, kwam dit district het
eerst voor een nieuwe inspectie in aanmerking. Men besloot dezelfde werkwijze te hante
ren als in 1494/1495 (33). Als visitatoren werden twee betrouwbare hoogwaardigheids
bekleders aangewezen: de Italiaan Johan de Cambianis en de Duitser Anastasius Smalez,
commandeur van Schleussingen en Weissensee bij Berlijn. Ze begonnen dit keer niet in
Zwitserland, maar achtten het verstandiger eerst naar Antwerpen te reizen om aan het hof
42