UITGAVEN (stuivers) 1495 1540 salaris kok 136 salaris bediende 136 toelagen 2 ordebroeders 784 - levensonderhoud/lonen 1.056 2.552 onkosten kapel 120 - - waterstaatslasten 2.025 1.120 - contributie Utrecht 1.200 1.008 - aflossing schulden - 360 totaal: 4.401 5.040 fig. 4) De exploitatie van de commanderij van Wemeldinge in 1495 en 1540 Op de grond rustten geen landsheerlijke lasten. De graaf zelf had immers in 1400 en 1407 de commanderij vrijgesteld van betaling van het schot voor het gehele bezit ter grootte van 225 gemet. Het wekt daarom bevreemding dat de commanderij in de grafelijke reke ning van de jaarbede over 1363/1364 te boek staat voor het betalen van het schot over een oppervlakte van 197 gemet (47). Daarbij is dan aangetekend dat de Johannieters het verschuldigde bedrag mochten "leveren". Het privilege van de leveringe hield in dat de be gunstigde zijn belasting rechtstreeks aan de grafelijke ambtenaren mocht afdragen, zonder tussenkomst van de ambachtsheren die gewoonlijk als inners van schot en waterpenningen optraden. Mogelijk betrof het hier een eenmalige heffing, maar het kan ook zijn dat de St-Jansheren voor de vorm in de rekening opgenomen zijn. Juist in deze jaren is de opzet van de grafelijke fiscale boekhouding veranderd. De gehele, theoretische opbrengst van het schot, inclusief de bijdragen die de geestelijke instellingen moesten betalen wanneer ze niet vrijgesteld zouden zijn, werd nu onder de inkomsten geboekt, terwijl de gespecifi ceerde vrijstellingen onder de uitgaven werden bijgeschreven (48). Een dergelijke vrijstel ling heb ik voor de commanderij van Wemeldinge vooralsnog niet kunnen vinden, maar het is zeer aannemelijk dat zij wel verleend is. De visitatieverslagen van 1495 en 1540 reppen niet over schotbetaling, en in een oorkonde uit 1541 is met nadruk vastgelegd dat over de 220 gemet van de commanderij geen schot betaald hoefde te worden (49). Vrij van waterstaatslasten waren de landen zeker niet. In het eerder aangehaalde schot privilege van 1407 werd bedongen dat de St-Jansheren van dijckaidzen, watergangen, slusen ende anderen oncost desgelijx uutleggen ende gelden sullen geliken horen buren" Zoals men af kan lezen aan fig. 4 waren de sommen die hiervoor op tafel gelegd moesten worden, niet gering. In 1495 omvatte de post dijkherstel bijna de helft van de comman derij-uitgaven! In 1540 bhjken de hiervoor bestemde bedragen wat geringer van omvang te zijn. Het lijkt alsof de exploitatierekening daardoor gunstiger uitvalt, maar dat is schijn. In werkelijk heid moet de financiële situatie van de commanderij tussen 1495 en 1540 verslechterd zijn, al is het moeilijk te bepalen hoe sterk. In de jaren na 1500 begon in Europa een lang durige prijsstijging die tot in de 17e eeuw zou aanhouden (50). De graanprijzen gingen het eerst en het snelst omhoog, en waren in 1540 zeker al verdubbeld. Dat komt tot uiting in de hoogte van de post levensonderhoud en lonen. Als men bedenkt dat in 1540 slechts één Johannieter met bedienden van de commanderij-opbrengsten leefde, tegen drie in 1495, moet men wel concluderen dat deze post sterk gestegen is. Hiertegenover stond echter dat men ook de inkomsten uit de eigen boerderij had weten te vermeerderen. De tarwe die in Goes op de markt gebracht werd, leverde meer op dan voorheen. En de pachtopbrengsten? Pachtprijzen plegen de stijging van de graanprijzen te volgen, zij het doorgaans op enige afstand. De commandeur heeft evenwel in 1540 bijna dezelfde pacht - bedragen opgegeven als zijn voorganger in 1495. Was hij er werkelijk niet in geslaagd zijn 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 49