huurboeren bij het ingaan van de nieuwe pachttermijnen hogere prijzen op te leggen, of heeft hij de visitatoren oude pachtregisters voorgelegd? Waarschijnlijk was dat laatste het geval. Hij had er immers baat bij de financiële positie van zijn commanderij ongunstig voor te stellen, om later geen hoge sommen bij wijze van contributie via Utrecht en Heitersheim aan het hoofdkwartier te hoeven afdragen. Een dergelijke handelswijze is be kend van de overste van de Friese commanderij het Hospitaal bij Sneek. Waar zijn voor ganger in 1495 een pachtopbrengst van 690 goudgulden aan de visitatoren had opgegeven, beweerde hij in 1540 ten overstaan van de hoge bezoekers niet meer dan 591 goudgul den jaarlijks te innen (51). Dezelfde commandeur had echter een jaar tevoren een nieuw pachtregister laten samenstellen waarin een totaal aan pachtinkomsten van 1062 goudgul den genoteerd is, nog afgezien van de inkomsten uit natura die nog daarbij opgeteld kun nen worden (52). Onderaan staat nog geschreven dat de pachters meer huur moesten be talen dan vroeger: ende den landsaten synt ophaelt ende verhoghet by den selven tijt". Gevreesd moet worden dat meer commandeurs hun visitatoren op deze wijze om de tuin geleid hebben. De gegevens uit de visitatierapporten van 1540 betreffende het grootprio raat Duitsland moeten daarom met enig wantrouwen bekeken worden (53). Ondertussen is daarmee de financiële positie van Wemeldinge in dat jaar nog niet opgehel derd. De directe voorganger van commandeur Simon van Coblenz - wellicht nog Goesen van Leeuwen die in 1530 als commandeur van Wemeldinge een oorkonde van het Catha- rijneconvent meebezegelde -, had zich genoodzaakt gezien schulden aan te gaan bij een burger in Goes (54). Aan die geldschieter moest broeder Simon in 1540 nog een jaarlijks interest van 18 Carolusgulden betalen. Hij beklaagde zich dan ook bij de visitatoren over zijn hoge uitgaven en verzocht hen om hem van de jaarlijkse contributie-afdracht aan het Catharijneconvent te verlossen. Daar beschouwde men in deze tijd het St-Janshuis in Wemeldinge als een minder goed ren derend bezit dat van alle commanderijen het eerst in aanmerking kwam om te worden afgestoten. In 1541 richtte de balijer een verzoek tot keizer Karei V om alle goederen van het Catharijneconvent in Wemeldinge met de bijbehorende gebouwen schotvrij te mogen verkopen (55). Dit om de grootse bouwactiviteiten te kunnen financieren die hij noodge dwongen moest ondernemen. Het Catharijneconvent had namelijk moeten verhuizen van zijn gebouwencomplex op het Catharijneveld ten westen van Utrecht, naar een plek in het centrum waar het zich opnieuw moest inrichten. De keizer zelf had de St-Jansheren van hun stek verjaagd omdat hij daar een dwangburcht wilde bouwen vanwaaruit hij de stad, die in 1527 met het Sticht onder zijn bestuur was gekomen, kon beheersen. Inder daad verrees hier een kasteel: de Vredenburg. De Johannieters kregen de kloostergebou wen toegewezen van de Karmelieten die op hun beurt elders onderdak moesten zoeken. Maar het Karmelietencomplex bleek te klein voor de St-Jansheren. Het gasthuis kon er niet in ondergebracht worden zodat men onmiddellijk tot verbouwing en uitbreiding overging. Om een en ander te kunnen betalen besloot de balijer enkele bezittingen van het Catharijneconvent te verkopen, waarbij hij het oog liet vallen op de goederen in Wemel dinge. De voorgenomen transactie ging echter niet door. Blijkbaar wist men geen kopers te inte resseren die voldoende geld voor het complex konden bieden. Of waren er inmiddels nieuwe bronnen aangeboord? Het is niet duidelijk. Hoe het ook zij, in 1543 en 1545 be stond de commanderij van Wemeldinge nog steeds. In die jaren werd de commandeur door de dijkgraaf en gezworenen van het waterschap de Brede Watering bewesten Yerseke als één van de belangrijkse ingelanden een aantal malen geraadpleegd in verband met grote dijkvallen vlakbij Wemeldinge (56). In 1561 bleek de functie van commandeur ook nog steeds door een priesterbroeder van het Catharijneconvent uitgeoefend te worden (57). Zijn naam was Johannes Croeck. Bij de verkiezing van een nieuwe balijer moest ook hij, hoewel oud en ziek te bed liggend, een keus bepalen. Zijn stem telde nog mee in het kapittel. 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 50