De commanderij na 1578 Toen in het jaar 1578 de katholieke eredienst op Zuid-Beveland moest wijken voor de protestantse, stelde de provinciale overheid de kloostergoederen onder beheer van een rentmeester die ze moest exploiteren ten behoeve van de gemeene saecke. De commande rijbezittingen werden echter niet door de Staten van Zeeland overgenomen. De Staten van de verschillende provincies hadden onderling de afspraak gemaakt dat ze ieder alleen de goederen aan zich zouden trekken, die behoorden aan de instellingen die zich binnen hun grenzen bevonden. De bezittingen in hun gebied van kloosters uit andere provincies zouden aan de Staten van die provincies toevallen. Derhalve kwamen de Wemeldingse goe deren in handen van de Staten van Utrecht die in 1581 het beheer van het Catharijne- convent overgenomen hadden (58). Het St-Janshuis te Wemeldinge werd immers niet als een onafhankelijke instelling beschouwd maar als een onderdeel van het Utrechtse convent. Aanvankelijk bemoeiden de Staten van Utrecht zich nauwelijks met de Johannieters. Van uit het oogpunt dat zij als vertegenwoordigers van de overheid alleen hadden toe te zien op het behoud van de goederen en de juiste wijze van geestelijk leven, lieten zij de conven- tualen hun gemeenschappelijk leven leiden, nadat ze datgene wat te zeer met de gerefor meerde principes in strijd was, hadden afgeschaft. De balijer mocht zelfstandig het beheer over gasthuis en goederen voeren, al moest hij daarover wel verantwoording afleggen. De broeders op de afzonderlijke commanderijen bleven eveneens op hun post of, als ze die vanwege krijgshandelingen hadden moeten verlaten, konden erop terugkeren. Dat de commanderij van Wemeldinge nog zelfstandig bestuurd werd, weten we uit het laatste visitatieverslag uit het jaar 1594 (59). De inspecteurs van de Orde die toen de schade kwamen opnemen in het grootprioraat Duitsland, lieten de commandeur van Wemeldinge, een zekere Heinrich Vochss, in Utrecht bij zich komen aangezien ze te weinig tijd hadden om hem zelf ter plaatse te ondervragen. Naar zijn zeggen was de kleine kapel van het St-Janshuis in de oorlogstroebelen geheel verwoest: het dak was ingestort en de klok was eruit genomen. Overigens hadden volgens hem hijzelf noch zijn voorgan gers er ooit de eredienst verzorgd. Alleen op St-Jan en in de kruisweken had de pastoor van Wemeldinge er de mis opgedragen. Op de boerderij ter plaatse hadden al sinds dertig jaar wegen böser Luft" al geen Johannieters meer verblijf gehouden, beducht als zij waren voor de Zeeuwse koortsen! Omdat er geen geschikt Residenzhaus was, had Hendrik Vos in het nabijgelegen stadje Goes gewoond, maar hij verbleef nu sinds zeven jaar in Leiden. Hij betuigde nadrukkelijk dat er geen goederen van de commanderij waren vervreemd. De oppervlakte van de lan den die overigens allemaal verpacht waren, besloeg nog steeds 220 gemet. De opbrengst bedroeg 823 gulden brabants. Daarvan moest jaarlijks 297 gulden uitgegeven worden voor waterschapslasten, dijkgelden en schatting, terwijl er 72 gulden opging aan huishuur en 36 gulden aan loon voor zijn bediende. De rest, ten bedrage van 418 gulden, mocht hij vrijelijk besteden voor zijn eigen levensonderhoud en dat van de zijnen. Deze Hendrik was de laatste Johannieter commandeur van Wemeldinge. Na verloop van tijd stonden de Staten van Utrecht aan het Catharijneconvent niet meer toe dat het nog nieuwe leden opnam, hetgeen betekende dat bij het overlijden van commandeurs er geen Ordebroerders meer beschikbaar waren om hun functie over te nemen. Het convent stierf langzaam uit. De Staten wezen daarom zelf kandidaten aan die geen van allen iets met het geestelijk leven van de Orde te maken hadden. Omdat in beginsel de gelden uit de geeste lijke goederen alleen voor pios usus (vrome doeleinden) aangewend mochten worden, of tenminste tot algemeen nut moesten strekken, benoemden de Staten aanvankelijk alleen lieden tot commandeur die zich jegens het land verdienstelijk hadden gemaakt, bijvoor beeld op militair of bestuurlijk vlak. Als zodanig zien we nog twee vertegenwoordigers van het bekende patriciërsgeslacht Ploos van Amstel als commandeur van Wemeldinge optre den: Aard Ploos (1619) en Willem Ploos van Amstel (1711-1713) (60). Tot 1635 bestuur den zulke wereldlijke commandeurs de hun toevertrouwde bezittingen nog zelf en moch- 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 51