6. Men heeft een tijd lang gedacht dat de broeders eerst de onbekende Egyptische heilige Johannes
Elemosynarius als schutspatroon vereerden en pas later overgeschakeld zijn op de meer bekende
Johannes de Doper. Dit op grond van een bericht uit de kroniek van Willem van Tyrus. Hiestand
heeft echter aannemelijk gemaakt dat Johannes de Doper al van begin af aan door de Johannie-
ers als beschermheilige werd vereerd. Hiestand, p. 434-7.
7. J.M. van Winter, Johanniters, Tempeliers, Duitse Orde: drie geestelijke ridderordenKampen
1969, p. 19 e.v.; zie ook: W.G. Rödel, Das Grosspriorat Deutschland des Johanniter-Ordens im
Uebergang vom Mittelalter zur Reformation, Mainz 1965, p. 14 e.v.
8. Brandenburg was in naam een balije maar had min of meer dezelfde status als de vier genoemde
grootprioraten. J.M. van Winter (1969) p. 21.
9. Van Beresteyn (1934) p. 14.
10. Van Wiersum en Le Cosquino de Bussy (1 927) p. 194.
11. Behalve in de genoemde werken van Muller en Van Beresteyn is de geschiedenis van het Catha-
rijneconvent beschreven in: P.Q. Brondgeest, Bijdragen tot de geschiedenis van het Gasthuis, het
Klooster en de Balije van St. Catharina der Johanniter-ridders en van het Driekoningen gast
huis te Utrecht, Hilversum 1901. Zie ook J.H. Hofman, "Oudste bescheiden omtrent de kerk en
de heeren van Sinte Katrijne te Utrecht", in Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom
Utrecht (AAU) 7 (1879), p. 155-157; en Catharijneconvent Utrecht, gidsje van het Rijksmuseum
het Catharijneconvent, z.j., z.p., p. 7, 8.
12. Voor Ermelo, zie: K.H.M. Mars, "De Johanniters in het St. Jansdal of 's Heerenloo en in Harder
wijk", in Archief voor de geschiedenis van de Katholieke kerk in Nederland 22 (1980), p. 154-
182. Wat de andere commanderijen aangaat: G.C.M. van Dijck, Inventaris van het archief van de
Balije van Utrecht der Johanniterorde 1251-1815, Utrecht 1975, p. 1; en Van Beresteyn (1934)
p. 4149.
13. Rödel (1965) p. III-VII.
14. Muller (1918) p. 33.
15. H.G. Hamaker (uitg.), De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis
dl. 2, Utrecht 1880, p. 164 e.v.. In de hierin opgenomen rekening van 1340 worden bijvoorbeeld
de monniken van Ter Doest (de Crabbendijcen de monialen van Biezelinge wel genoemd, p.
159-161. Zie ook: H.J. Smit (uitg.) De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche
huis dl. 2, Utrecht 1929, p. 234, 236 en 292-295. In de hierin opgenomen rekeningen komen al
leen de monniken van Ter Doest voor als reguliere geestelijken.
16. Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Leen- en registerkamer van de grafelijkheid van Holland,
nr. 52 f. 399, aangehaald door C. Dekker, Zuid-Beveland. De historische geografie en de instel
lingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwenAssen 1971, p. 22 nt. 34 en p. 439 nt. 56.
17. ARA 's-Gravenhage, L.R.K.. nr. 55 f. 50v\ aangehaald door Dekker (1971) p. 600 nt. 92.
18. Voor Kerkwerve in mei 1318: Rijksarchief Utrecht, Archief van de Balije van Utrecht der Johan
niterorde, nr. 4.
19. Hij bevestigde op 13 dec. 1360 alle voorrechten van de commanderij van Haarlem en vernieuwde
op 19 april 1392 de privileges die zijn voorgangers aan de Orde van St-Jan hadden verleend. R.A.
Utrecht, Archief Johanniterorde, nr. 4.
20. Bijna de gehele ambachtsheerlijkheid van Kapelle was omstreeks 1340 in hun handen. Vgl. Hama
ker (1880) p. 166 e.v. en Smit (1929) p. 235 en 294. Zie ook de namen van de ambachtshoeken
waarin het Johannieter bezit gelegen was en die verderop in dit artikel ter sprake komen.
21. In een oorkonde van 14 sept. 1478 figureert o.a. Sandero de Ray Comendatore in Wemelin
gen", RA Utrecht, Archief Johannieterorde, nr. 10.
22. Van Dijck (1975) p. 60, noemt Sander van Raey als balijer van Utrecht van 1483-1501. Helaas
blijkt uit zijn inventaris niet op welk stuk deze vermelding teruggaat.
23. Over de visitatie van 1494/1495Rödel (1965) p. 47-51.
24. Wiersum en Le Cosquino de Bussy (1927) p. 194, 195.
25. "Item de aliis necessariis est domus pro statu suo sufficienter provisa", ibidem p. 195.
26. Onder de uitgaven staat genoteerd: Item in dicta domo sunt due persone ultra ipsum precepto-
rem aut locumtenentem, taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet persone florenos
14, faciunt florenos 28", AOM nr. 45 f. 214 r.; Met deze twee personen kunnen niet de bedien
den bedoeld zijn aangezien hun loon al eerder geregistreerd is.
27. "Item in dicta domus est solus ipse preceptor, qui celebrat omnibus diebus festivis et hoc a sua
devotione", Wiersum en Le Cosquino de Bussy (1927) p. 195.
28. Zie bijlage 2.
29. De graaf van Holland had sinds 1326 verblijfrechten in het St-Janshuis te Middelburg, later ook
in alle andere huizen van het Catharijneconvent. Mogelijk logeerde hij ook een keer in Wemel-
dinge. F. van Mieris, Groot charterboek der graaven van Holland en Zeeland en heeren van Fries
land, 4 dln. Leiden 1753-1756, dl. 2 p. 389, 468, 533 en dl. 3 p. 123.
54