53. Rödel heeft in zijn dissertatie helaas nagelaten de betrouwbaarheid van de gegevens uit de visita
tierapporten te toetsen. Rödel (1965), p. 57^108.
54. Brueder Goeser van lewen tot wemelingenKleijntjes, AAU (1916), p. 363.
55. Ibidem, p. 364-366.
56. Dekker (1971) p. 577. De nummering van de rekeningen is inmiddels veranderd. De rekeningen
uit de jaren 1541-1546 dragen nu het nr. 859, WA Goes BWBY; zie hierin f. 32 r. en 44 r..
57. A.H.L. Hensen, "Hendrik Berck, de laatste baliër der Sint Jansheren te Utrecht", in AAU 35
(1909) p. 33. Overigens komen we de commandeur van 1540, Simon van Koblenz, in 1550 nog
tegen in een oorkonde van het Catharijneconvent van 6 febr.; dit keer als een, te Utrecht levende
priesterbroeder. RA Utrecht, Archief Johanniterorde, nr. 10. Van Dijck (1975), vermeldt op
p. 68 nog een zekere Jan Herenburch als commandeur van Wemeldinge in 1550, zonder dat dui
delijk is uit welk document dit gegeven afkomstig is.
58. Over de overname van de goederen van het Catharijneconvent door de Staten van Utrecht, zie:
D.G. Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goederen onder het canonieke, het gere
formeerde en het neutrale rechtUtrecht 1905, p. 647-654 en 676-687.
59. Wiersum en Le Cosquino de Bussy (1927), p. 321
60. Van Dijck (1975), p. 68.
61Rengers Hora Siccama (1905), p. 686 en 687 nt. 1.
62. WA Goes BWBY, nr. 319 (overlopers Oostambacht van Kapelle 1639 en 1682); nr. 342 (over
lopers Kattendijke 1639 en 1682) en nr. 446 (overlopers Wemeldinge 1638 en 1687/1688).
63. Zie: Van Beresteyn (1934), p. 37 en 38.
64. RA Utrecht, Archief Johanniterorde, nr. 159.
56