Deze klok is na de afbraak van de toren in 1840 in datzelfde jaar verhuisd naar 's Heer Abtskerke, ter vervanging van de aldaar op 9 februari 1840 gebarsten klok (31). Dat er vaak een duidelijke relatie geweest is tussen de heilige aan wie de kerk gewijd was en de naam van de torenklok, moge blijken uit het feit dat in Kapelle de kerk gewijd was aan de Heilige Maria, terwijl de naam van de grootste klok ook Maria is. De kerk van 's Heer Abtskerke was gewijd aan Johannes de Dooper, terwijl de grote klok Johannes heette. Van Biezelinge, 's Gravenpolder en Hoedekenskerke veronderstelt H.J. Kok dat deze kerken gewijd waren respectievelijk aan St. Barbara, St. Martinus en St. Georgius; alles in relatie tot de namen van de torenklokken. Belangrijke gegevens over de kerkelijke geschiedenis kunnen we ontlenen aan Grijpink (32). Deze geeft aan dat er aan de kerk een vicarie van Sint Geertruida verbonden was en, behalve het hoofdaltaar, een Maria altaar en een altaar gewijd aan Sint Nicolaas. Een altaar gewijd aan Sint Nicolaas, de heilige van schippers en kooplieden, kan duiden op betrokkenheid bij handel of scheepvaart. Grijpink geeft een, al is het niet volledig, overzicht van de bedienaars van de kerk en de altaren over de periode 1405-1572. Uit de bedragen die bij de benoemingen van nieuwe bedienaars regelmatig werden betaald, is op te maken dat er sprake was van een in financieel opzicht zeker niet onbemiddelde kerk. Dit ondanks het toch geringe aantal parochianen. Een interessant stuk vonden we in het Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht (33). Het is een schrijven uit 1360 van de pastoors van Nieuwlande in het land van Reimerswaal en van Eversdijk, gericht aan de paus. Het behelst een verzoek om goed keuring van een soort kanselruil die de beide heren hebben gepleegd en waarvoor de bis schoppelijke toestemming reeds verleend is. De heren hebben er kennelijk twijfels over of de bisschop wel bevoegd is om deze toestemming te verlenen! Het stuk is des te interessanter omdat het betrekking heeft op de periode dat de paus niet in Rome, maar in Avignon zetelde (34). Voor de tekst van het betreffende document ver wijzen we naar bijlage A. De zo letterlijk mogelijke Nederlandse vertaling geven we weer in bijlage B. De legende van het mirakel van het Heilig Kruis in een nieuw licht Legendes die betrekking hebben op voorvallen in onze naaste omgeving, hebben ons altijd opnieuw bezig gehouden, om niet te zeggen: gebiologeerd. Zoals we er enkele jaren gele den in geslaagd zijn om iets meer handen en voeten te geven aan de legende van de gebars ten torenklok (35), zo hebben we ook met de regelmaat van de klok nagedacht over de legende van het mirakel van het Heilig Kruis van Eversdijk en dan met name over de op merking, die we alweer jaren geleden optekenden uit de mond van pastoor C.P.M. Holt- kamp: "het meest merkwaardige aan deze legende is, dat er in Eversdijk geen altaar van het Heilig Kruis geweest is". Waar gaat dit dan mank?, vroegen we ons af. We zijn er naar op zoek gegaan. Wessels schreef in één van zijn verhalenbundels over deze legende (36). Maar waar haalde hij zijn "wetenschap" vandaan? Zonder bronvermelding was dit al niet erg gemakkelijk te achter halen. Ook de Encyclopedie van Zeeland, die in dit verband bij Eversdijk vermeld: "ter herden king van het mirakel van het H. Kruis vonden er eens per jaar bedevaarten plaats naar Eversdijk", geeft, wat de herkomst van het gegeven betreft, geen opheldering (37). Uiteindelijk zijn we toch bij de directe bron terechtgekomen. Het blijkt een artikeltje te zijn van een onbekende pater, verschenen in de Volksmissionaris 1889-1890 onder de titel: "Genadestralen van het Heilig Kruis over Nederland - het mirakel van het Heilig Kruis te Eversdijk omstreeks 1270" (38). In bijlage C geven we een volledige weergave van dit, op zich kostelijke artikeltje. De keren dat we, na dit gelezen te hebben, rondliepen over het oude kerkhof, waren we waar schijnlijk onbewust een beetje op zoek naar toch nog een restant van de "Coninckx- ganck". 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1984 | | pagina 64