Gezicht op de Kaaistraat te Kortgene ca. 1905. (foto: Hist. Top. Atlas gem. archief Goes)
Hoofdstuk 1. Inleiding
In het midden van de 19e eeuw bestonden er in ons land grote regionale verschillen in
geboorteniveau. Zo kwamen in het zuiden en oosten relatief lage geboortencijfers voor
van ongeveer 20 o/oo, terwijl daarentegen in het noorden en westen de geboortencijfers
soms meer dan 35 o/oo bedroegen.
Vooral Hofstee heeft de afgelopen jaren veel onderzoek naar het verloop van de bevolking
verricht. Als verklaringsmodel voor de demografische ontwikkeling gebruikte hij zijn zgn.
fasentheorie. Hierbij worden drie patronen van huwelijk en voortplanting onderscheiden:
het agrarisch-ambachtelijke, het proletarische en het moderne patroon (1).
Kort samengevat komt zijn uiteenzetting op het volgende neer:
A. het agrarisch-ambachtelijke patroon bewerkstelligde in grote lijnen een evenwicht tus
sen bevolkingsgrootte en bestaansmiddelen. Het geboortencijfer bleef laag door relatief
weinig en laat huwen; men trouwde pas indien men beschikte over een redelijke be
staansbasis.
B. Het industrialisatieproces leidde vervolgens tot maatschappelijke veranderingen en een
doorbreking van het agrarisch-ambachtelijke bevolkingspatroon. Gaandeweg stelden
kleine boeren, ambachtslieden en arbeiders hun huwelijk in mindere mate uit, hetgeen
resulteerde in een aanzienlijke stijging van het geboortencijfer. Deze fase noemde Hof
stee de proletarische tussenfase.
C. Het moderne patroon wordt gekenmerkt door een bewuste regulering van het aantal
kinderen in het huwelijk.
Met betrekking tot de datering van de verschillende patronen is Hofstee van oordeel dat
het agrarisch-ambachtelijke kader in de 18e eeuw nog voor geheel Nederland gold en dat
dit stelsel nog tot laat in de 19e eeuw op de zandgronden in het oosten en zuiden van ons
land heeft gefunctioneerd. Door de opkomst van het economisch liberalisme en de wijzi
ging van de produktieverhoudingen in het midden van de 19e eeuw verdween dit stelsel
snel in het westen en noorden van ons land en ontstond de zgn. proletarische tussenfase
met een stijging van het geboorteniveau.
96