vrouwe van Anthonij van Breeda alhier sieck is, ende suit aldaer hebben wat ghij begeert"
(30).
De waardin was er niet al te best aan toe, want zegt Cornelis Anthonissen: "de waardinne is soo
kranck men moet haer met laeckens omkeeren." De mannen hebben er, binnen een tijdsbestek
van een uur, overigens wel "een reys ses a seven gedroncken" (31).
Het is rond middernacht als na wat heen en weer gepraat de hele groep naar buiten geloodst wordt
en dan even wat voor het parochiehuis rondhangt. Maar dan komen op dat moment juist vier
gewapende mannen aan: "met degens ende pistolen, gelijckende heereknechts, drye van
gemeene statuere ende eene wat langer sijnde" (32).
Ook verschijnt dan de stadhouder met zijn beide dienaars op het toneel. Het is natuurlijk allemaal
afgesproken werk. Verschillende mannen in de Wemeldingse groep voelen zich al danig bedrogen
en ze vertrouwen de zaak niet meer. Zullen ze maar niet proberen stiekum weg te komen? Maar
daar is het dan feitelijk al te laat voor. De gewapende mannen zijn niet voor niets op dit tijdstip
komen opdagen.
Cornelis Anthonissen "seght wijders dat hij deponent buyten sijnde den stadhouder voor het
vishuys van Capelle heeft gesien staen loerelaeyen, ende hij deponent willende weten wat hij
doen soude heeft gesleuyt ofte geschuyfelt, waerop hij stadhouder een weynich tot hem
naderende ende neder hoekende, om te syen ofte hij hem deponent kennen soude" (33).
Dan zegt de stadhouder tegen David Gillissen en Jan Willemssen: "mannen U uuyre is gecomen,
ghij moet naer Cattendijcke vertrecken."
De groep wordt opgesteld, ondanks dat "eenige van de gasten beginnende te deynsen om af te
druypen." Het vertreksein voor de reis naar Kattendijke wordt gegeven. Danckaert van der
Straten, David Gillissen en Jan Willemssen gaan vooruit, de vier gewapende mannen vormen de
achterhoede. Ze moeten en het tempo er in houden en het "afdruypen" voorkomen. Ze drijven
de mannen voort onder het uitroepen van: "marcheert, marcheert!"
Geert Janssen van Cattendijcke ziet kans om onderweg met de gewapende mannen een gesprek aan
te knopen en zegt: "mij dunckt, ghij sijt heereknechts, den eenen daerop antwoorde: ja ick,
ick hebbe twee jaeren gewoont bij den Balliu van der Vere, en seggende den anderen, ick bij
den Balliu van ter Tholen den Heer van Maelstee" (34).
Op Wijtvliet
De herberg op Wijtvliet is het belangrijkste verzamelpunt, waar vandaan naar Goes afgemarcheerd
wordt. Er zijn daar een aantal vreemdelingen, mogelijk echte huursoldaten. Jan Willemssen had
al tegen Marinus Laurissen gezegd: "daer leggen twee schepen met soldaten aen Cattendijcke,
om den Bailliu in sijn oude plaetse te setten" (35).
Overigens zal hier wel wat grootspraak bij geweest zijn.
Jacob Lock, die al vroeg in de avond in de herberg op Wijtvliet gearriveerd was, verklaarde als
volgt: "aldaer hebbende blijven sitten en ondertusschen nacht geworden sijnde, ten een uyre
in de nacht aldaer een grooten troup volckx in de earner is gecomen, meest in 't graeuwe
gekleet en met graeuwe schoenen, gewapent met roers en degens bij gissinge ontrent de
twintich sterek, waarvan hij die spreeckt niemant en kende, als alleen soo hem dochte den
broeder van Quirijn van de Moere met den welcken hij ter Goes heeft schole gegaen." (Jacob
Lock is geboortig van Goes) (36).
Ook was er een schipper bij, Jan Burchgrave uit Goes, die op de vraag van Jacob Lock waar hij
vandaan kwam, antwoordde: "Van Bergen op Soom uyt de kermis."
Jacob Lock wordt gedwongen met de groep vreemdelingen op Goes aan te gaan, "hoe wel hij twee
a drye mael sochte te schaperen ende naer huys te gaen" (37).
15