lijk, maar bleef duidelijk achter bij de groei van de totale Nederlandse populatie. Wat was hiervan de oorzaak? Een kennismaking met de geboorte- en sterftecijfers van stad en land toont aan, dat het geboorte overschot in grote lijnen een zelfde tendens liet zien: een stijging die vanaf de eeuwwisseling plaats maakte voor een relatieve stagnatie. Zowel landelijk als plaatselijk deed zich vanaf 1870 een daling van het geboorte- en sterftecijfer voor: een indicatie voor de doorbraak van de moderne samen leving (20). Voor een overzicht van enkele demografische gegevens wordt verwezen naar de bijlagen I-V. De betrekkelijk geringe groei van de Goese bevolking werd niet veroorzaakt door een ten opzichte van het land afwijkend geboorteoverschot, maar door een bijna permanent vertrekoverschot. Dit kan er op wijzen, dat de bestaansmogelijkheden in Goes voor een groot aantal mensen beperkt waren. Velen probeerden dan ook in de periode vanaf 1870 een nieuw leven buiten de stad te beginnen. Vanaf 1874 maakte de gemeente jaarlijks een overzicht, waarin het aantal verhuizers naar aantal en plaats van bestemming werd gespecificeerd. Zeker één derde deel trok naar plaatsen buiten de provincie. De emigratie naar de Verenigde Staten bereikte rond 1890 en 1905-1910 hoog tepunten. De afwezigheid van grootschalige, arbeidsintensieve nijverheid deed vele stedelingen ongetwijfeld wegtrekken. Het stadsbestuur verzuchtte in 1889 dat "de verplaatsing van de meel fabriek en andere oorzaken zoodanig gebrek aan werk (deden) ontstaan, dat velen naar verbetering van bestaan uitzagen. Hieraan is de verhuizing naar Argentinië, die op groote schaal plaats had, toe te schrijven" (21). De agrarische depressie leidde echter ook tot een enorme toeloop van het platteland naar de stad. De komst van de vele werkloze landarbeiders naar Goes baarde het stadsbestuur de nodige zorgen. In 1877 waarschuwde het "zooveel mogelijk te waken tegen toeloop van het platteland" (22), een klacht die bijna ieder jaar weer werd herhaald. Volgens de gemeente was de migratie naar de stad het gevolg van de goede sociale voorzieningen aldaar en het gemak waarmee de plattelands gemeenten hun bedeelden afschoven (23). In de jaren 1888 tot 1903 vond de plaatselijke Commissie tot Oeconomische Spijsuitdeeling het noodzakelijk een lijst bij te houden waarop nauw keurig de namen van degenen die zich in de stad vestigden staan vermeld, alsmede de grootte van de gezinnen en de vroegere woonplaats (24). Meer dan de helft van deze immigranten was uit de Bevelandse dorpen afkomstig. De economische situatie op het platteland mocht zich dan na 1900 enigszins hebben hersteld, in de trek naar de stad kwam voorlopig geen verandering. De stedelijke autoriteiten moesten met lede ogen toezien, dat'verhuizing van gezinnen van het platteland naar Goes geregeld voor(komt), vooral van gezinnen van minderwaardige veldarbeiders, die geen vast werk kunnen vinden, terwijl in Goes, ook geen werk voor hen is. Des zomers verdienen zij buiten nog iets en des winters komen zij ten laste van het burgerlijk armbestuur. Verschillende hier aanwezige instellingen, doen hen naar de stad verhuizen en ten platte lande ziet men hen gaarne vertrekken" (25). De arts, K. Broes van Dort, heeft een indringend beeld geschetst van de situatie, waarin een groot deel der plaatselijke bevolking rond het midden van de vorige eeuw leefde. In Brouwershaven geboren, vestigde hij zich in 1846 te Goes, alwaar hij tot aan zijn dood in 1867 verbleef (26). In 1861 werd zijn geneeskundige plaatsbeschrijving van Goes gepubliceerd. Broes verdeelde de gehele bevolking der stad in twee groepen: de arme en min of meer gegoede mensen. De eersten vormden bijna de helft van de 5700 stedelingen. Onder hen bevonden zich 900 bedeelden en 1800 lieden met een inkomen van 200,— tot 250,-- per jaar of minder (27). De schrijver kwam tot de conclusie, dat het sterftecijfer onder de sociaal zwakken bijna twee maal zo hoog was dan onder de gegoeden "en dat de eersten, gemiddeld, bijna 10 jaren korter leefden dan de laatsten" (28). Ondanks het feit dat Goes in vergelijking met andere steden wegens "hare ruime pleinen, hare merendeels niet naauwe, noch te hoog gebouwde straten" een leefbaar klimaat had, wees Broes 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1985 | | pagina 34